ECLI:NL:CRVB:2022:138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
19/4255 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onzorgvuldig onderzoek en ondeugdelijk gemotiveerd besluit door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Oldenhof, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg, dat hem een maatwerkvoorziening professionele begeleiding had verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 23 mei 2018 tot 22 november 2018. Appellant stelde dat het college onzorgvuldig onderzoek had verricht en onvoldoende had gemotiveerd waarom hij was aangewezen op professionele begeleiding. De Raad oordeelde dat het college het onderzoek niet had verricht zoals vereist, en dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd opgedragen om opnieuw onderzoek te verrichten, waarbij deskundig advies ingeschakeld moest worden indien nodig. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 3.036,- werden begroot, en het college moest het griffierecht van in totaal € 174,- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

19 4255 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 19 januari 2022
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 september 2019, 18/2345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Namens appellant is mr. Oldenhof verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.K. Kregmeier en D. Jonker.

OVERWEGINGEN

1. Het college heeft bij besluit van 19 juni 2018, gehandhaafd bij besluit van 30 oktober 2018 (bestreden besluit), appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 23 mei 2018 tot 22 november 2018 een maatwerkvoorziening professionele begeleiding verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Volgens het college kan [naam] ( [naam organisatie] ) de verstrekte professionele begeleiding niet bieden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat uit de stukken blijkt dat appellant is aangewezen op professionele begeleiding en dat [naam] dit niet kan bieden.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is aangewezen op professionele begeleiding. Verder heeft appellant betoogd dat aan het pgb een voorwaarde is verbonden die niet in overeenstemming is met zijn keuzevrijheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, slaagt.
4.1.1.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, vloeit uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 voort dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Vervolgens moet het onderzoek er op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
4.1.2.
De Raad is van oordeel dat het college het onderzoek niet heeft verricht zoals hiervoor is omschreven. De vertegenwoordigers van het college hebben dit ter zitting ook erkend. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering, zodat dit besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
4.2.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend en reeds dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De overige beroepsgrond hoeft daarom geen bespreking meer. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu onvoldoende gegevens voorhanden zijn, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten en zijn er geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal daarom de opdracht worden gegeven opnieuw onderzoek te verrichten overeenkomstig wat in 4.1.1 is overwogen. Daarbij geldt dat het college, indien nodig, deskundig (medisch) advies zal moeten inwinnen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in beroep en op € 1.518,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 oktober 2018;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.036,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en J.P.A. Boersma en A.T. Marseille als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.E. van Donk