In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het ouderdomspensioen van appellant naar de norm voor een ongehuwde. Appellant had op 11 mei 2016 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, dat was toegekend naar de norm voor een gehuwde. Op 15 januari 2020 heeft appellant aangegeven duurzaam gescheiden te leven van zijn partner, en verzocht om wijziging naar een ongehuwdenpensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven op de datum van aanvraag. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van duurzaam gescheiden leven per 1 januari 2019. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en zijn ex-partner al in oktober 2017 een mediationtraject zijn gestart en dat de ex-partner in maart 2019 is gestopt met het betalen van hypotheeklasten. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van de Svb herroepen. Appellant heeft recht op een ongehuwdenpensioen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant.