ECLI:NL:CRVB:2022:1398
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar ZW-uitkering te beëindigen. Appellante, die eerder als pedagogisch medewerkster werkte, had zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv dat zij geschikt was voor andere functies en beëindigde haar uitkering per 29 januari 2019. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en medicatie. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven voor een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid na ziekte.