ECLI:NL:CRVB:2022:1398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/2416 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar ZW-uitkering te beëindigen. Appellante, die eerder als pedagogisch medewerkster werkte, had zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv dat zij geschikt was voor andere functies en beëindigde haar uitkering per 29 januari 2019. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en medicatie. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven voor een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid na ziekte.

Uitspraak

20 2416 ZW

Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2020, 19/5939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Voor appellante is mr. Grijs verschenen. Het Uwv heeft zich met bericht vooraf niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als pedagogisch medewerkster. Haar dienstverband is op 30 april 2017 beëindigd. Op 20 juni 2017 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2018 vastgesteld dat appellante met ingang van 29 januari 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij op 19 juni 2018 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als pedagogisch medewerkster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft WW-uitkering van appellante per 29 janauri 2019 voortgezet en vanuit deze situatie heeft appellante zich op 6 mei 2019 opnieuw ziekgemeld met klachten aan de nek, rug, hand en psychische klachten. Appellante was op het moment van haar aanvraag nog onder behandeling van een psycholoog en volgde een EMDR-training. In het kader van deze ziekmelding heeft appellante op 14 juni 2019 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellante per 14 juni 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 juni 2019 vastgesteld dat appellante per 14 juni 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 september 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de verzekeringsartsen een urenbeperking hadden moeten vaststellen omdat de medicatie voor haar depressieve klachten slapeloosheid veroorzaakt en leidt tot een gebrek aan energie. De beschikbare medische stukken, waaronder de onderzoeken en beoordelingen die door de verzekeringsartsen zijn verricht, bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten dat appellante door slapeloosheid beperkt zou zijn voor het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de EZWb-functies in fysiek en psychisch opzicht licht van aard zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de verzekeringartsen ten onrechte geen urenbeperking hebben vastgesteld. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsartsen haar dagverhaal onvoldoende hebben uitgevraagd. Appellante heeft een verstoorde energiehuishouding. Haar verstoorde slaappatroon zorgt voor een verminderde recuperatie en een tekort aan energie. Verder hebben de verzekeringsartsen het toegenomen medicijngebruik Seraltrine, van 50 mg naar 100 mg, onvoldoende meegewogen. Het Farmaceutische Kompas vermeldt bij Seraltrine als zeer vaak (>10%) voorkomende bijwerkingen slapeloosheid, duizeligheid en vermoeidheid. Mede hierdoor is het zeer aannemelijk dat bij appellante sprake is van een verstoorde energiehuishouding. Appellante vindt steun voor haar standpunt in wat op 30 november 2018 door de verzekeringsarts bij onderzoek is vastgesteld, namelijk dat een gebrek aan energie c.q overheersende vermoeidheid bepaalt dat er nauwelijks sprake van handelen en willen is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen (medische) gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. Daaraan wordt het volgende toegvoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport van 23 september 2019 tot de conclusie gekomen dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het primaire standpunt. De voor het Uwv werkzame arts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante in juni 2019 overeenkomt met de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 30 november 2018. In die FML is neergelegd dat appellante niet in de nacht en niet in ploegendienst mag werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 september 2019 geen argumenten gezien voor meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt appellante niet in haar standpunt dat zij in het geheel niet belastbaar is omdat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. In haar rapport van 21 april 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht waarom onvoldoende zwaarwegende argumenten bestaan om een urenrestrictie toe te passen. Bij appellante is geen sprake van een energetische of preventieve reden of een verminderde beschikbaarheid. De Raad is niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. Bij de beoordeling is tevens rekening gehouden met het medicijngebruik van appellante.
4.4.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellante met haar klachten de EZWbfuncties (telefonist, receptionist, werkplanner, receptionist garage en administratief medewerker) kan verrichten. Het betreft fysiek lichte en mentaal weinig belastende functies.
4.5.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman