Uitspraak
20 3729 WIA
16 oktober 2020, 20/542 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, meldde zich op 7 mei 2009 ziek met klachten aan zijn rug, benen en rechterpols. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 5 april 2019. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en de belastbaarheid van appellant correct had ingeschat. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.