ECLI:NL:CRVB:2022:1414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/4174 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Het Uwv had eerder besloten de WIA-uitkering van appellant met ingang van 20 februari 2020 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gegrondverklaring van zijn bezwaar en een voortzetting van de uitkering tot 1 september 2022, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 47,01%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en dit oordeel is door de Centrale Raad van Beroep onderschreven.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek in bezwaar niet onzorgvuldig was, ondanks het ontbreken van een fysiek onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende informatie verzameld, waaronder een uitgebreid medisch dossier en een telefonisch gesprek met appellant. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren een herhaling van eerdere argumenten en de rechtbank had deze afdoende gemotiveerd verworpen.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, omdat de medische beoordeling door het Uwv niet ter discussie stond. Wel werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dit gebrek werd gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant hierdoor niet benadeeld was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

21.4174 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 november 2021, 20/2133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 juni 2022
Zitting heeft: mr. T. Dompeling
Griffier: M.C.G. van Dijk
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2019 de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van appellant met ingang van 20 februari 2020 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft besloten de WIA-uitkering van appellant met ingang van 20 februari 2020 tot 1 september 2022 ongewijzigd voort te zetten omdat hij 47,01% arbeidsongeschiktheid is.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat geen aanleiding bestaat te oordelen dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest omdat geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden. In het rapport van 20 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom in bezwaar voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat bij appellant de psychische klachten op de voorgrond stonden en er bij de primaire beoordeling reeds een uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant telefonisch gesproken en kon zij beschikken over een uitgebreid medisch dossier waarin ook actuele informatie van de behandelaars van appellant rond de datum in geding aanwezig was.
Omdat op basis van de door appellant aangevoerde gronden geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. Dit verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
Nu het Uwv pas in hoger beroep een afdoende motivering heeft gegeven voor het ontbreken van een fysiek onderzoek in bezwaar, leidt dit tot de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zoals artikel 7:12 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Het hoger beroep slaagt niet.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep, in totaal € 1.518,- (1 punt in beroep voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt in hoger beroep voor het indienen van een hoger beroepschrift), en om te bepalen dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- moet vergoeden.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) M.C.G. van Dijk (getekend.) T. Dompeling