ECLI:NL:CRVB:2022:1440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden
Op 16 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/4207 AOW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2021 (zaaknummer 20/3593). De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De gemachtigde van appellante is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken. Ondanks herhaalde verzoeken om de beroepsgronden in te dienen, is er geen enkele reactie gekomen van de gemachtigde. De Centrale Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen gronden zijn ingediend en er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim zouden kunnen verontschuldigen.
De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen.