ECLI:NL:CRVB:2022:1515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 18 mei 2016 als helpdeskmedewerker werkte, meldde zich op 18 juli 2016 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 10 augustus 2016, heeft zij een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft haar aanvraag op 19 juli 2018 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 juli 2022 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar gemachtigde en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door een arts. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen van appellante correct waren beoordeeld. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar psychische klachten en beperkingen in de fijne motoriek, niet overtuigend geacht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bevestigd.