ECLI:NL:CRVB:2022:1527
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en arbeidsdeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 12 augustus 2017 ziek meldde met buikklachten, reumaklachten en moeheidsklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek als zorgvuldig en volledig beschouwde.
In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, met name over de frequentie van haar toiletbezoek en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zich terecht baseerden op eerdere medische rapporten en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat appellante de geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op minder dan 35% had vastgesteld.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 3.036,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en dat het griffierecht van € 182,- vergoed moest worden. De uitspraak werd openbaar gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met G.S.M. van Duinkerken als griffier.