ECLI:NL:CRVB:2022:1532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/4136 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA zorgvuldig was uitgevoerd en dat de appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4136 WIA

Datum uitspraak: 7 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2021, 20/2586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als orderpikker voor 42 uur per week. Op 21 juni 2016 heeft appellant zich ziekgemeld met lichamelijke klachten na een bedrijfsongeval. Ook heeft appellant psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 28 juni 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 19 juni 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2019 bij besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 26 augustus 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 20 augustus 2020 en een rapport van 16 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellant psychisch en lichamelijk onderzocht. Voorts heeft de verzekeringsarts kennis genomen van informatie van de huisarts en van de traumachirurg. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd, appellant gesproken op de hoorzitting en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van aanvullende medische informatie. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd.
2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen grond is te concluderen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding van 19 juni 2019 onjuist heeft ingeschat. Er is bij het opstellen van de FML rekening gehouden met fysieke en psychische klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. De verzekeringsarts heeft in de rubrieken 1 t/m 5 van de FML beperkingen aangenomen. Deze beperkingen worden onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met als toevoeging dat appellant ook beperkt wordt geacht op het item klimmen (4.21.2). De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de beperkingen zijn onderschat. Daarbij is van belang dat appellant geen medische stukken heeft ingediend op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de conclusies van de arts bezwaar en beroep onjuist zijn. In beroep heeft appellant verwezen naar het expertiserapport van orthopedisch chirurg Haarsma van 14 juli 2020. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij de heroverweging in bezwaar kennis had genomen van dat rapport en is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend medisch rapport van 14 januari 2021 terecht geen aanleiding heeft gezien om tot een ander oordeel te komen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat de drie voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML van 20 augustus 2020.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan dat is aangenomen. Appellant kan niet langer dan tien minuten staan en hij is beperkt in langdurig zitten, bukken en hurken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 juni 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd.
4.4.
Overweging 4.3 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.C.G. van Dijk