ECLI:NL:CRVB:2022:1542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
20/3768 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich in 2011 ziekmeldde wegens rug- en psychische klachten. Het Uwv had appellant een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Na een melding van toegenomen klachten, werd deze verhoogd naar 45-55%. Appellant was het niet eens met de beslissing van het Uwv en heeft beroep ingesteld, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. In hoger beroep heeft appellant nieuwe gezondheidsklachten ingediend, maar de Raad oordeelde dat de informatie van de revalidatiearts, die dateert van na de datum in geding, niet leidde tot een ander oordeel. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de juiste medische feiten had gehanteerd en dat er geen aanleiding was om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te wijzigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant niet heeft gewijzigd. De uitspraak benadrukt het belang van medische oordelen van verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van actuele medische gegevens.

Uitspraak

20 3768 WIA

Datum uitspraak: 13 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 september 2020, 19/3929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.A. de Kock, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kock. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als production operator. Hij heeft zich in 2011 ziekgemeld wegens rugklachten en psychische klachten. Per einde wachttijd heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding toegenomen rugklachten, heeft het Uwv bij besluit van
7 februari 2018 appellant met ingang van 27 juni 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.3.
Op 17 september 2018 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheidstoestand per
15 mei 2018 is verslechterd vanwege uitstralende pijn in het linkerbeen waarvoor hij onder behandeling is bij een anesthesioloog en neuroloog. In het kader van deze melding heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft na lichamelijk en psychisch onderzoek van appellant en het meewegen van de informatie van de behandelaars geen aanleiding gevonden om de belastbaarheid van appellant anders in te schatten.
1.4.
Bij besluit van 13 december 2018 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet is gewijzigd en onveranderd 45-55% bedraagt. Bij beslissing op bezwaar van 29 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 december 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts is uitgegaan van het juiste medische feitencomplex en er geen aanwijzingen zijn dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 januari 2018 dient te worden gewijzigd.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn standpunt informatie van de revalidatiearts ingezonden. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest.
2.3.
De verzekeringsartsen van het Uwv geloven dat appellant nu ook last heeft van pijn in zijn linkerbeen, maar dat leidt niet tot het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport verwezen naar de informatie van de neuroloog. Bij onderzoek in juli 2018 stelde hij een goede functie vast van de onderrug en een normale kracht van de benen De MRI-scan gaf een ongewijzigd beeld. De vastgestelde beperkingen komen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep logisch voort uit de aard en ernst van de aandoening. Hij heeft daarom geen medische argumenten gezien om meer fysieke beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook nog gereageerd op de medische informatie die appellant in beroep heeft ingediend. Hij heeft aangegeven dat daaruit geen nieuwe feiten naar voren komen en dat die informatie geen ander beeld geeft van het medische feitencomplex op de datum in geding (15 mei 2018).
2.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellant last heeft van een nieuwe gezondheidsklacht, betekent nog niet automatisch dat dit ook tot meer beperkingen moet leiden. Het is de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen om gezondheidsklachten om te zetten in arbeidsbeperkingen. De medische informatie die appellant in beroep heeft ingediend, bevat geen nieuwe informatie over zijn gezondheidssituatie in mei 2018. Dat appellant zelf zijn klachten en beperkingen ernstiger inschat, weegt niet op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.5.
De rechtbank heeft overwogen dat de beperkingen van appellant niet zijn gewijzigd. Dat betekent dat zijn arbeidsgeschiktheid ook niet is gewijzigd. Het Uwv heeft daarom terecht besloten dat de WIA-uitkering van appellant niet gewijzigd wordt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn nieuwe gezondheidsklachten, te weten uitstralende pijn in zijn linkerbeen, aanleiding geven tot meer beperkingen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de informatie van de revalidatiearts van 14 februari 2020.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 mei 2018 heeft vastgesteld op 45 tot 55%.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn gezondheidssituatie op de datum in geding is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. Het oordeel over de inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de FML van 9 januari 2018 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de revalidatiearts in zijn oordeelsvorming betrokken en heeft afdoende gemotiveerd waarom die informatie geen aanleiding heeft gegeven om de FML van 9 januari 2018 te herzien. Daar kan aan worden toegevoegd dat de informatie van de revalidatiearts dateert van ruim na de datum in geding. Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat deze informatie over de gezondheidstoestand van appellant ook geldt voor zijn gezondheidstoestand op de datum in geding. Verder zal volgens de revalidatiearts een meting van de fysieke belastbaarheid weliswaar laag uitkomen, maar hij voegt daaraantoe dat dit weinig zegt over wat appellant wel en niet kan in het arbeidsproces. Een onderzoek naar zijn fysieke belastbaarheid heeft niet plaatsgevonden. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel dan de rechtbank.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) E.X.R. Yi