ECLI:NL:CRVB:2022:1569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 18/6556 WLZ. Het hoger beroep is ingetrokken door de appellant, omdat het CIZ met de intrekking van de besluiten van 10 augustus 2017 en 27 december 2017 volledig aan de bezwaren van de appellant is tegemoetgekomen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, heeft het CIZ verzocht om veroordeling in de proceskosten die zijn gemaakt in het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ op 27 oktober 2021 het eerder genomen besluit heeft ingetrokken, wat aanleiding gaf tot de intrekking van het hoger beroep door de appellant.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft de proceskosten voor de verleende rechtsbijstand begroot op € 759,-. Tevens is bepaald dat de appellant zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het CIZ kan wenden.
De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2022. De beslissing houdt in dat het CIZ wordt veroordeeld in de kosten van de appellant tot een bedrag van € 759,-.