ECLI:NL:CRVB:2022:1569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
18/6556 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 18/6556 WLZ. Het hoger beroep is ingetrokken door de appellant, omdat het CIZ met de intrekking van de besluiten van 10 augustus 2017 en 27 december 2017 volledig aan de bezwaren van de appellant is tegemoetgekomen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, heeft het CIZ verzocht om veroordeling in de proceskosten die zijn gemaakt in het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ op 27 oktober 2021 het eerder genomen besluit heeft ingetrokken, wat aanleiding gaf tot de intrekking van het hoger beroep door de appellant.

De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft de proceskosten voor de verleende rechtsbijstand begroot op € 759,-. Tevens is bepaald dat de appellant zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het CIZ kan wenden.

De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2022. De beslissing houdt in dat het CIZ wordt veroordeeld in de kosten van de appellant tot een bedrag van € 759,-.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 juni 2022
18/6556 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 december 2018, 17/4250 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G.P. Voragen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft op 27 oktober 2021 het besluit van 10 augustus 2017, zoals gewijzigd bij de beslissing op bezwaar van 27 december 2017, ingetrokken.
Bij brief van 4 november 2021 heeft mr. Voragen namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht CIZ te veroordelen in de proceskosten.
Het CIZ heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat CIZ met de intrekking van de besluiten van 10 augustus 2017 en 27 december 2017 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien de rechtbank in de aangevallen uitspraak een proceskostenveroordeling in beroep heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog ter beoordeling de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep kan appellant zich rechtstreeks tot CIZ wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt CIZ in de kosten van appellant tot een bedrag van
€ 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 juni 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.R. van Renswoude