ECLI:NL:CRVB:2022:1652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
21/4459 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschil over psychische klachten

Op 18 juli 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv had eerder op 24 juni 2020 en 1 december 2020 besloten om de uitkering niet toe te kennen, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onjuist was ingeschat.

In hoger beroep heeft appellante enkel de psychische klachten ter discussie gesteld, die zij als ernstiger ervaart dan het Uwv heeft aangenomen. Echter, appellante heeft haar stellingen niet onderbouwd met medische stukken, ondanks dat zij had aangekondigd dit te doen. De Centrale Raad van Beroep concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben adequaat rekening gehouden met de psychische klachten, zoals een stemmingsstoornis en posttraumatische stress, en de aangenomen beperkingen zijn in lijn met het medische beeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

21.4459 WIA-PV

Datum uitspraak: 18 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 november 2021, 21/85 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: E.X.R. Yi
Ter zitting is verschenen: M.J.H. Maas, gemachtigde van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 24 juni 2020, gehandhaafd bij besluit van 1 december 2020 (bestreden besluit), geweigerd aan appellante met ingang van 12 mei 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toe te kennen, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat het UwV de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. De geduide functies moeten volgens de rechtbank daarom voor appellante geschikt worden geacht.
3. In hoger beroep zijn enkel de psychische klachten van appellante in geschil, die appellante volgens eigen zeggen ernstiger beperken in haar persoonlijk functioneren dan is aangenomen door de verzekeringsartsen van het Uwv. De stelling van appellante dat zij als gevolg van de psychische klachten meer beperkingen heeft, heeft zij echter niet met medische stukken onderbouwd. Appellante heeft aangekondigd bescheiden van de GGZ hierover te zullen inbrengen maar heeft dat uiteindelijk niet gedaan. De stelling dat appellante in de periode in geding dagelijks contact heeft gehad met de huisarts is evenmin met gegevens, zoals bijvoorbeeld een huisartsenjournaal, onderbouwd. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. De verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgegaan van een stemmingsstoornis en van klachten als gevolg van posttraumatische stress, zoals ook omschreven in de in beroep ingebrachte gegevens van GZpsycholoog P. Schalken. Voldoende is toegelicht dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst aangenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren op geestelijk en mentaal vlak passend zijn. De beperkingen sluiten aan bij het bekende medische beeld en bij het dagverhaal zoals dat is opgetekend in het rapport van de primaire verzekeringsarts van 26 april 2020. Ook ten aanzien van de lichamelijke klachten bestaat geen aanleiding te oordelen dat het onderzoek, waarbij appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk is onderzocht, onzorgvuldig is geweest of dat de daarvoor aangenomen beperkingen onjuist zijn.
4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) E.X.R. Yi (getekend.) I.M.J. Hilhorst-Hagen