ECLI:NL:CRVB:2022:1677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening en terugvordering van kosten wegens niet-gemeld nabestaandenpensioen
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsverlening aan appellante over de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 juli 2020. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellante herzien en de gemaakte kosten van bijstand, tot een bedrag van € 1.802,44, teruggevorderd. Dit gebeurde omdat appellante in deze periode een nabestaandenpensioen heeft ontvangen, waarvan zij geen melding heeft gemaakt bij het college. In verband met de schending van de inlichtingenverplichting heeft het college een boete van € 630,- opgelegd.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij per 1 februari 2017 inkomsten uit een nabestaandenpensioen ontving. Het college was dan ook gehouden tot het opleggen van een boete, waarbij het terecht is uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de schending van de inlichtingenverplichting niet dan wel verminderd verwijtbaar is, omdat zij niet wist dat zij de inkomsten uit het nabestaandenpensioen moest melden. Ook heeft zij aangevoerd dat zij geen draagkracht heeft vanwege de zorg voor haar hulpbehoevende zoon.
De Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing kunnen weerleggen. De Raad is van mening dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de opgelegde boete evenredig is. De beslissing van het college om de bijstand te herzien en de kosten terug te vorderen wordt dan ook bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.