ECLI:NL:CRVB:2022:1696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
16/7083 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 16/7083 WIA. Het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met een gewijzigde beslissing op bezwaar geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van zowel appellante als de werkgever. De proceskosten voor appellante zijn vastgesteld op € 6.939,93, terwijl de kosten voor de werkgever zijn begroot op € 6.072,-. De uitspraak betreft de toepassing van de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die de mogelijkheid bieden om een bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener tegemoetkomt. De Raad heeft de kosten van rechtsbijstand en deskundigenvergoeding in aanmerking genomen, maar heeft het verzoek om vergoeding van de eigen bijdrage afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

16/7083 WIA, 18/222 WIA, 18/276 WIA en 21/2660 WIA
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2016, 16/1101 (aangevallen uitspraak 1) en van 30 november 2017, 17/632 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
V.O.F. [naam werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld (16/7083).
Namens appellante heeft mr. A. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld (18/222).
Namens werkgever heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld (18/276).
Het Uwv heeft op 17 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Het Uwv heeft op 10 januari 2022 de beslissing op bezwaar van 17 maart 2021 gewijzigd.
Bij brief van 11 januari 2022 heeft mr. Sahin namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 11 januari 2022 heeft mr. Van Zijl namens werkgever het hoger beroep ingetrokken en verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten
Het Uwv heeft bij brief van 2 februari 2022 en mail van 2 juni 2022 gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen naar aanleiding van het verzoek om vergoeding van de proceskosten van appellante.
Het Uwv heeft bij brief van, eveneens gedateerd, 2 februari 2022 gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen naar aanleiding van het verzoek om vergoeding van de proceskosten van de werkgever.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Wat betreft het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen in de proceskosten wordt het volgende overwogen.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 januari 2022 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
In verband hiermee ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en de hoger beroepen in de zaken (16/7083, 18/222, 18/276 en 21/2660) redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij gaat de Raad uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de Raad en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Voorts is bij deze berekening de wegingsfactor 1 toegepast.
De proceskosten worden, op grond van het Bpb en de verweerschriften van het Uwv van 2 februari 2022 en 2 juni 2022, als volgt begroot. Voor de zaak 16/7083 worden de proceskosten begroot op € 759,- in beroep (1 punt voor het verschijnen ter zitting). De kosten in de zaak 18/222 worden begroot op € 1.082,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-), en in beroep op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-) en € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat appellante in de zaak 18/276 zowel in beroep als in hoger beroep geen verweerschrift heeft ingediend. Met toepassing van artikel 3 van het Bpb is de vergoeding voor het verschijnen ter zitting in de zaak 18/276 inbegrepen in de vergoeding voor het verschijnen ter zitting in de zaak 18/222. De totaal te vergoeden kosten voor verleende rechtsbijstand bedragen € 4.877,-.
Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Appellante heeft verzocht om vergoeding van de facturen van 7 september 2017 en van 13 november 2019 van respectievelijk € 1.665,06 en € 397,87 voor de voor appellante verrichte werkzaamheden als onafhankelijk deskundige, totaal € 2.062,93. Gelet op de reactie van het Uwv bij mail van het Uwv van 2 juni 2022, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De in totaal te vergoeden kosten aan appellante bedragen dus € 6.939,93.
Over het verzoek om vergoeding van de kosten van de eigen bijdrage wordt het volgende overwogen. In de bijlage van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen, waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In een vergoeding van de te betalen eigen bijdragen, zoals is verzocht, is daarbij niet voorzien. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht (€ 46,- en € 126,-) kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
Wat betreft het verzoek van de werkgever om het Uwv te veroordelen in de proceskosten wordt het volgende overwogen.
Omdat met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 januari 2022 aan de bezwaren van de werkgever tegemoet is gekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die de werkgever in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Voor zover van toepassing gaat de Raad uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb, nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de Raad en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Voorts is bij deze berekening de wegingsfactor 1 toegepast.
De proceskosten worden, op grond van het Bpb en gelet op de reactie van 2 februari 2022 van het Uwv, op het verzoek van de werkgever om vergoeding van de proceskosten als volgt begroot. Voor de zaak 16/7083 worden de proceskosten begroot op € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De kosten in de zaak 18/222 worden, op grond van het Bpb, begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep op € 1.518,- (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). In de zaak 18/276 komen voor vergoeding in aanmerking de kosten voor het indienen van het beroepschrift, begroot op € 759,- en in hoger beroep op € 759,-, zijnde 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift. Behandeling ter zitting in beroep en in hoger beroep in de zaken 18/222 en 18/276 heeft gevoegd plaatsgevonden, waarvoor in de zaak 18/222 al een vergoeding is toegekend. Met toepassing van artikel 3 van het Bpb is de vergoeding voor het verschijnen ter zitting in de zaak 18/276 inbegrepen in de vergoeding voor het verschijnen ter zitting in de zaak 18/222. Het totaal aan te vergoeden kosten voor verleende rechtsbijstand bedraagt € 6.072,-.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht (€ 508,-) kan de werkgever zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 6.939,93;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van werkgever tot een bedrag van € 6.072,-.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi