ECLI:NL:CRVB:2022:1714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
20/1903 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging bijstandsverlening en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft op 18 april 2019 de bijstand van de appellant beëindigd met ingang van 1 april 2019. Daarnaast heeft het college op 29 april 2019 een herziening van de bijstand over de periode van 25 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 doorgevoerd en een bedrag van € 231,58 van de appellant teruggevorderd. De besluiten van het college zijn later ingetrokken, maar de bezwaren van de appellant tegen deze besluiten zijn door het college kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluitvorming van het college in stand gelaten en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

In hoger beroep heeft de appellant geklaagd dat het college niet op de zitting is verschenen en dat de rechtbank de zitting had moeten annuleren of hem gelijk had moeten geven. De appellant voerde aan dat het college al 28 jaar onvoldoende doet om hem aan een baan te helpen en dat hij veel tijd heeft besteed aan het opstellen van zijn bezwaarschrift. Hij stelde dat de rechtbank een uitzondering had moeten maken voor zijn situatie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank niet bevoegd is om de zaak te annuleren bij het niet-verschijnen van een partij ter zitting, tenzij die partij is opgeroepen. In dit geval was het college niet opgeroepen. De Raad concludeert dat de gronden van de appellant niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om de appellant anders te behandelen dan andere rechtzoekenden. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1903 PW-PV, 20/1904 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2020, 19/4066 en 19/5991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 5 juli 2022
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: J.E. Eikelenboom
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet. Bij besluit van 18 april 2019 (besluit 1) heeft het college de bijstand beëindigd met ingang van 1 april 2019. Bij besluit van 29 april 2019 (besluit 2) heeft het college de bijstand herzien over de periode van 25 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 en een bedrag van € 231,58 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 16 mei 2019 heeft het college besluit 1 ingetrokken en bij besluit van 14 juni 2019 heeft het college besluit 2 ingetrokken. Bij besluiten op bezwaar van 1 juni 2019 en 8 augustus 2019 heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 en 2 kennelijk ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat met de intrekking van de besluiten van besluit 1 en 2 geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, dat niet aan de voorwaarden is voldaan om in aanmerking te komen voor vergoeding van verletkosten en dat de kosten van bezwaar niet worden vergoed omdat appellant niet als professionele rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft deze besluitvorming in stand gelaten en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2. Appellant heeft in hoger beroep erover geklaagd dat het college niet op zitting is verschenen. De rechtbank had de zitting daarom moeten annuleren of appellant gelijk moeten geven. Verder stelt appellant dat het college al 28 jaar onvoldoende doet om hem aan een baan te helpen, dat hij vele uren heeft besteed aan het opstellen van zijn bezwaarschrift en dat de rechtbank in zijn geval een uitzondering had moeten maken door niet de standaardregels op hem toe te passen.
3. Deze gronden leiden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank is niet bevoegd om bij het niet-verschijnen van een partij ter zitting de zaak te annuleren. De bestuursrechter kan aan het niet verschijnen van een partij ter zitting alleen betekenis toekennen in het geval die partij is opgeroepen om ter zitting te verschijnen. In dit geval heeft de rechtbank het college niet opgeroepen. Dat appellant vele uren aan het opstellen van zijn bezwaarschrift heeft besteed, is niet van betekenis omdat op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht alleen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kunnen worden vergoed en niet de door appellant zelf gemaakte uren. Van verlet bij appellant is niet gebleken. Ook de grond dat de rechtbank appellant anders dan anderen had moeten behandelen, slaagt niet. Eenieder is gelijk voor de wet en de rechtbank heeft terecht geen grond gezien om appellant anders te behandelen dan andere rechtzoekenden. De overige door appellant aangedragen gronden hebben geen betrekking op de besluitvorming die hier aan de orde is en kunnen daarom onbesproken blijven.
4. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.E. Eikelenboom (getekend) O.L.H.W.I. Korte