ECLI:NL:CRVB:2022:1714
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging bijstandsverlening en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Leiden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft op 18 april 2019 de bijstand van de appellant beëindigd met ingang van 1 april 2019. Daarnaast heeft het college op 29 april 2019 een herziening van de bijstand over de periode van 25 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 doorgevoerd en een bedrag van € 231,58 van de appellant teruggevorderd. De besluiten van het college zijn later ingetrokken, maar de bezwaren van de appellant tegen deze besluiten zijn door het college kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluitvorming van het college in stand gelaten en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
In hoger beroep heeft de appellant geklaagd dat het college niet op de zitting is verschenen en dat de rechtbank de zitting had moeten annuleren of hem gelijk had moeten geven. De appellant voerde aan dat het college al 28 jaar onvoldoende doet om hem aan een baan te helpen en dat hij veel tijd heeft besteed aan het opstellen van zijn bezwaarschrift. Hij stelde dat de rechtbank een uitzondering had moeten maken voor zijn situatie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank niet bevoegd is om de zaak te annuleren bij het niet-verschijnen van een partij ter zitting, tenzij die partij is opgeroepen. In dit geval was het college niet opgeroepen. De Raad concludeert dat de gronden van de appellant niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om de appellant anders te behandelen dan andere rechtzoekenden. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.