In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante, die als kapster werkzaam was en zich ziek had gemeld met psychische klachten. De appellante had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar uitkering per 15 maart 2020 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop de appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden de medische situatie van de appellante goed in kaart gebracht en de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 47,27%. De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 15 juni 2022 voldoende rekening hield met de beperkingen van de appellante. De Raad oordeelde dat de door de appellante ingebrachte informatie van haar behandelaars niet leidde tot een andere conclusie over haar belastbaarheid.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die op € 1.518,- werden begroot, en het griffierecht van € 182,- moest worden vergoed.