Uitspraak
21.3668 ZW
.
Centrale Raad van Beroep
Op 8 augustus 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het Uwv en zijn ex-werkgever. Appellant, die tot 7 juli 2018 als logistiek medewerker werkte, meldde zich ziek met psychische klachten. Het Uwv kende hem ziekengeld toe op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2019, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 6 augustus 2019. Appellant ging in beroep, maar de rechtbank Limburg verklaarde zijn beroep ongegrond, onder andere omdat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet werd gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat het re-integratietraject ten tijde van belang was stopgezet en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd en dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel was. De Raad onderschreef de medische beoordeling van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere oordelen in twijfel trok. De Raad bevestigde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met G.S.M. van Duinkerken als griffier.