Uitspraak
20 3801 WIA
30 september 2020, 19/4689 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
20 september 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft Wettstein & Peterse Expertisebureau (WPEX) een persoonlijkheids- en psychiatrisch onderzoek laten verrichten en de daaruit volgende rapporten van klinisch neuropsycholoog
R. van Oort (hierna: Van Oort) van 24 januari 2019 en psychiater G. Wetzer (hierna: Wetzer) van 27 februari 2019 bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 25 april 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 18 september 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van
19 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 2 oktober 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
19 september 2019, 23 maart 2020 en 25 februari 2022 toereikend toegelicht dat de verzekeringsarts met de FML 12 maart 2019 voldoende tegemoet is gekomen aan de medische problematiek van appellante. De primaire verzekeringsarts is – in lijn met de door psychiater Wetzer en klinisch neuropsycholoog Van Oort in de expertiserapporten van 24 en 27 februari 2019 gestelde diagnose – uitgegaan van een 'Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis', met voornamelijk cluster A en B kenmerken (paranoide, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken). Hij heeft de door psychiater Wetzer in zijn rapport van 27 februari 2019 voorgestelde beperkingen (matig tot ernstige beperkingen op de items eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en hanteren van emotionele problemen van anderen) overgenomen door appellante beperkt te achten op de items 2.6 en 2.7 en sterk beperkt op item 2.8. Met zijn aanvullend rapport van 25 februari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, nader toegelicht dat geen aanleiding bestaat anders te oordelen dan de verzekeringsarts. Hierbij heeft hij vooropgesteld dat de expressie van klachten en mentale afwijkingen die appellante tegenover de onderzoekers heeft laten zien in de context van een psychiatrische expertise, niet wil zeggen dat in de context van passend werk, deze klachten en afwijkingen ook in die mate en ernst tot expressie zullen komen. Daarom is juist de onderzoekend psychiater bij uitstek de expert om aanvullende adviezen te geven ten aanzien van beperkingen in arbeid. Psychiater Wetzer heeft een ruim gemotiveerd advies afgegeven dat in lijn is met de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts. Daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat niet alle observaties bij het psychiatrische onderzoek, zoals een gepikeerde, afwerende houding van appellante, leiden tot het aannemen van een arbeidsbeperking. In het expertiserapport heeft de psychiater voldoende duidelijk toegelicht hoe hij op basis van zijn bevindingen en de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek tot de voorgestelde beperkingen is gekomen. De verzekeringsarts heeft verder in zijn rapport vermeld dat de informatie uit anamnese, curatieve sector en eigen en eerdere onderzoeken een consistent geheel vormen passend bij het gevonden ziektebeeld. Het standpunt van appellante dat de verzekeringsarts onvoldoende eigen onderzoek en informatie van behandelaars heeft betrokken, mist dus feitelijke grondslag.
2 oktober 2019 voldoende gemotiveerd dat de aan de WIA-beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn bij de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld in de FML van 12 maart 2019.
BESLISSING
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.