Uitspraak
22.85 WIA
mr. L.J.M.M. de Poel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als stratenmaker/kabeltrekker werkte, had zich op 6 februari 2017 ziek gemeld met rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd hem deze toegekend, maar later heeft het Uwv vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 14 juli 2020. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid zoals vereist voor een IVA-uitkering. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij recht had op een IVA-uitkering vanwege ernstige psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de claims van appellant ondersteunde. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was en dat de functies die aan de berekening ten grondslag lagen medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.