ECLI:NL:CRVB:2022:1750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
22/85 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als stratenmaker/kabeltrekker werkte, had zich op 6 februari 2017 ziek gemeld met rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd hem deze toegekend, maar later heeft het Uwv vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 14 juli 2020. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid zoals vereist voor een IVA-uitkering. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij recht had op een IVA-uitkering vanwege ernstige psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de claims van appellant ondersteunde. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was en dat de functies die aan de berekening ten grondslag lagen medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

22.85 WIA

Datum uitspraak: 4 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 november 2021, 21/510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. El Idrissi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als stratenmaker/kabeltrekker voor 39,75 uur per week. Op 6 februari 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met rugklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 maart 2019. Bij besluit van 2 mei 2019 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 februari 2019 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,80%.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2019. In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 maart 2020 geconcludeerd dat er enige aanvullende psychische beperkingen aan de orde zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 30 maart 2020, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen als verwoord in de nieuwe FML, nieuwe functies geselecteerd en vastgesteld dat er geen sprake meer is van verlies aan verdienvermogen. Nadat het Uwv appellant bij brief van 1 april 2020 in kennis heeft gesteld van het voornemen om het besluit van 2 mei 2019 te herzien, heeft appellant zijn bezwaar ingetrokken.
1.3.
Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 13 mei 2020 vastgesteld dat appellant per
9 februari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat zijn WIA-uitkering vanaf
14 juli 2020 stopt. Aan dat besluit liggen rapporten van 12 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 maart 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 mei 2020 heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van 20 oktober 2020 en 9 december 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en rapporten van 30 oktober 2020 en 16 december 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 december 2020 genoegzaam heeft toegelicht dat er sprake moet zijn van volledige arbeidsongeschiktheid om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. Van volledige arbeidsongeschiktheid is blijkens het Schattingsbesluit – kort gezegd – sprake in het geval van opname in een ziekenhuis of een instelling, bedlegerigheid, het ontbreken van iedere vorm van zelfredzaamheid of een ernstige psychische stoornis waardoor de betrokkene ernstig disfunctioneert. Daarvan is in het geval van appellant niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat met de geobjectiveerde beperkingen van appellant, zowel fysiek als psychisch, rekening is gehouden bij het vaststellen van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, anders dan appellant meent, geen aanleiding hoeven zien een urenbeperking aan te nemen. Gewezen is op de ‘Standaard duurbelastbaarheid in arbeid’, waarin is bepaald dat slechts in een beperkt aantal gevallen (kortweg bij forse energetische beperkingen, beschikbaarheid voor arbeid en op preventieve gronden) een urenbeperking kan worden vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige rapportages is volgens de rechtbank deugdelijk gemotiveerd
dat hiervan geen sprake is. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een inhoudelijke aanpassing van de arbeid de voorkeur geniet
boven een beperking van de arbeidsduur. Indien voldoende rekening gehouden wordt met de
psychische beperkingen in werk, inclusief het beperken van nachtdiensten en onregelmatige
werktijden, is er geen medische reden voor een aanvullende arbeidsduurbeperking. De rechtbank heeft er op gewezen dat appellant in beroep geen medische gegevens heeft overgelegd die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de geduide functies de in de FML vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellant overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid te laag heeft vastgesteld. Appellant is van mening dat hij recht heeft op een IVA-uitkering omdat hij vanwege ernstige psychische klachten niet zelfredzaam is en deze situatie duurzaam is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft bepaald dat appellant vanaf 14 juli 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
4.3.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en geven geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsartsen hebben de psychische en lichamelijke klachten van appellant onderkend en in verband daarmee beperkingen aangenomen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingediend die steun biedt voor zijn standpunt dat bij hem iedere vorm van zelfredzaamheid ontbreekt en dat hij daarom volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De medische stukken in het dossier bieden ook geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Dat appellant zwaar werk heeft gedaan en pijn heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Appellant is diverse keren onderzocht door artsen van het Uwv en met informatie van behandelaars, zoals de huisarts, PsyQ en Sanya, is rekening gehouden.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi