ECLI:NL:CRVB:2022:1751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA wegens gebrek aan toegenomen medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door rugklachten. Appellant had zich in 2010 ziek gemeld en ontving vanaf 2012 een WIA-uitkering, maar deze werd in 2018 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2019 was toegenomen, maar het Uwv oordeelde dat er geen toename van medische beperkingen was vastgesteld. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden alle relevante medische informatie in overweging genomen, inclusief rapporten van behandelaars en eerdere beoordelingen. De Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat er geen toename van objectief vastgestelde beperkingen was en dat de eerdere beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. Appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie per 4 februari 2019 was veranderd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellant. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellant voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie.