ECLI:NL:CRVB:2022:1785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21/1219 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding na huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand van appellante, die samen met haar twee kinderen op een uitkeringsadres staat ingeschreven. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand ingetrokken op basis van de bevindingen van een huisbezoek, dat plaatsvond na een anonieme melding dat appellante samenwoonde met X, de vader van haar kinderen. Tijdens het huisbezoek op 17 februari 2020 zijn er tal van persoonlijke spullen van X aangetroffen, wat volgens het college voldoende bewijs opleverde voor de conclusie dat appellante en X een gezamenlijke huishouding voerden.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag boden voor het standpunt van het college. De Raad stelde vast dat de hoeveelheid aangetroffen kleding en persoonlijke spullen van X op het uitkeringsadres aantoonden dat hij daar zijn hoofdverblijf had. Appellante had aangevoerd dat de spullen van X niet op het uitkeringsadres hoorden, maar de Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten dit tegenspraken.

Na het huisbezoek heeft appellante medio maart 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, maar de Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand met ingang van 17 februari 2020, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

21.1219 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2021, 20/2358 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 2 augustus 2022
Zitting heeft: mr. A.M. Overbeeke
Griffier: J.E. Eikelenboom
Voor appellante is verschenen mr. S. Mathoerapersad, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de intrekking van de bijstand met ingang van 17 februari 2020 in stand blijft.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante staat sinds 8 mei 2015 samen met haar twee kinderen in geschreven in de Basisregistratie personen op een adres in [woonplaats 1] (uitkeringsadres). X, de vader van haar kinderen, staat ingeschreven op het adres van zijn moeder in [woonplaats 2] . Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante al jaren zou samenwonen met X op het uitkeringsadres is een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Nadat de auto van X verschillende keren bij het uitkeringsadres is aangetroffen, heeft op 17 februari 2020 een huisbezoek plaatsgevonden aan het uitkeringsadres.
Het college heeft daarna bij besluit van 20 februari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 17 februari 2020 ingetrokken, omdat appellante met X een gezamenlijke huishouding voert waarvan appellante geen mededeling heeft gedaan.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tijdens het huisbezoek is een aanzienlijke hoeveelheid herenkleding aangetroffen. In een slaapkamer zijn twaalf jeans, twee stapels met truien, hoodies, overhemden en sweaters, achttien stuks herenkleding op hangers en twee lademanden met sokken en herenondergoed aangetroffen. In een andere kamer zijn twaalf herenoverhemden aangetroffen. Verspreid in de woning zijn daarnaast een trainingsbroek, een korte broek, vuile was, verzorgingsproducten en verschillende schoenen en jassen aangetroffen. Verder zijn in de woning medicijnen op naam van X, vier scheerapparaten, twee elektrische tandenborstels, een zonnebril met daarin diverse pasjes, mannelijke verzorgingsproducten, twee flessen aftershave, haargel, haarverf, twee Apple smarthorloges, administratie, certificaten, post en online bestellingen op naam van X en een gereedschapskist aangetroffen. Appellante heeft verklaard dat alle hiervoor genoemde aangetroffen goederen en spullen van X zijn.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, bieden de onderzoeksresultaten, gelet op de hoeveelheid aangetroffen kleding en persoonlijke spullen van X
,voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat X in ieder geval op 17 februari 2020 zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Omdat appellante en X samen twee kinderen hebben, heeft het college zo aannemelijk gemaakt dat appellante en X een gezamenlijke huishouding voerden. Het college heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om nog nader onderzoek te doen.
Ter zitting is gebleken dat appellante medio maart 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend. In dat kader heeft opnieuw een huisbezoek plaatsgevonden aan het uitkeringsadres, waarbij is geconstateerd dat alle spullen van X uit de woning op het uitkeringsadres waren verwijderd. Hierna is appellante opnieuw voor bijstand in aanmerking gebracht.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
J.E. Eikelenboom mr. A.M. Overbeeke
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.