ECLI:NL:CRVB:2022:1828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
22/861 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in zorgzaak met betrekking tot Wlz-zorg voor verzoeker met BBSOAS

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor een verzoeker die lijdt aan het BoschBoonstraSchaaf optische atrofie syndroom (BBSOAS). De verzoeker, geboren in 2013, had eerder een aanvraag voor zorg ingediend die door het CIZ was afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat het niet op voorhand vaststaat of het bestreden besluit van het CIZ rechtmatig is en of de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak in stand zal blijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoeker niet zodanig zwaarwegend zijn dat het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen. De moeder van de verzoeker had het verzoek ingediend, maar het CIZ had twijfels over de zorgbehoefte van de verzoeker, mede omdat er onvoldoende informatie was over zijn actuele gezondheidstoestand en de gestelde epilepsieklachten. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker niet verstoken hoeft te blijven van zorg en dat er andere voorzieningen beschikbaar zijn op basis van de Jeugdwet. De uitspraak van de voorzieningenrechter is gedaan in het openbaar en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

22.861 WLZ-VV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

Datum uitspraak: 8 augustus 2022
PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 november 2021, 19/7377 (aangevallen uitspraak) en een nader stuk ingediend.
Namens verzoeker, vertegenwoordigd door zijn moeder [naam moeder] , heeft mr. R.C.A. van Niftrik, advocaat, een verweerschrift ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan en een nader stuk ingediend.
CIZ heeft in reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022. Voor verzoeker is verschenen [naam moeder], bijgestaan door mr. Van Niftrik. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjesvan Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 2013, is bekend met onder meer het
BoschBoonstraSchaaf optische atrofie syndroom (BBSOAS). Verzoeker heeft op 18 januari 2019 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 19 april 2019, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 15 november 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ deze aanvraag afgewezen. Het bestreden besluit berust – samengevat – op het volgende standpunt. Bij verzoeker is sprake van gezondheidsproblematiek met onder andere een ontwikkelingsachterstand bij een syndromale aandoening. Hij is hierdoor actueel aangewezen op behandeling en begeleiding. Ook is nu al te voorzien dat hij de rest van zijn leven aangewezen zal zijn op begeleiding. Echter, nog niet is vast te stellen dat hij blijvend is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur zorg per dag in de nabijheid om ernstig nadeel voor hem te voorkomen. Verzoeker ontwikkelt zich nog op diverse gebieden. Of hij een substantiële ontwikkeling kan doormaken naar uiteindelijk zelfstandig wonen met begeleiding kan niet vastgesteld worden, maar ook niet uitgesloten worden. Verzoeker kan daarom nu nog niet in aanmerking worden gebracht voor zorg vanuit de Wlz. CIZ heeft zich hierbij gebaseerd op adviezen van zijn medisch adviseurs.
1.3.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de procedure heeft verzoeker op verschillende momenten stukken overgelegd van C. Schaaf, MD, PhD, FACMG (dr. Schaaf). Dr. Schaaf is één van de drie artsen die de diagnose BBSOAS voor het eerst heeft beschreven. Tijdens de beroepsprocedure heeft de rechtbank schriftelijk vragen gesteld aan dr. Schaaf over de situatie van verzoeker.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat CIZ een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van haar uitspraak. Volgens de rechtbank moet worden beoordeeld in hoeverre verzoeker blijvend behoefte heeft aan zorg en of deze zorg 24 uur in de nabijheid moet worden verleend. Volgens de rechtbank moeten beide vragen bevestigend worden beantwoord. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker op het moment van het bestreden besluit 24 uur zorg per dag in de nabijheid had. Dr. Schaaf heeft opgemerkt dat het verloop van BBSOAS statisch is en niet verbetert. Gelet daarop is aannemelijk dat verzoeker blijvend zorg nodig zal hebben. Verder heeft dr. Schaaf opgemerkt dat bij BBSOAS een hoog risico op epilepsie bestaat en dat bij aanvallen direct moet worden opgetreden, omdat anders een hoog risico op ernstig nadeel ontstaat. Nu verzoeker ook lijdt aan epileptische aanvallen is ook de noodzaak van 24 uurs zorg per dag in de nabijheid aannemelijk. Dat verzoeker ’s nachts mogelijk vrij is van zware aanvallen betekent niet dat niet direct ingrepen moet worden. Volgens de moeder van verzoeker heeft verzoeker ‘s nachts regelmatig een serie lichte aanvallen achterelkaar. Gelet op het voorgaande heeft CIZ ten onrechte vastgesteld dat verzoeker geen recht heeft op zorg op grond van de Wlz.
3.1.
CIZ heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. CIZ heeft – samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op zorg op grond van de Wlz. Ten tijde van het bestreden besluit kon nog niet worden vastgesteld of verzoeker levenslang is aangewezen op 24 uur zorg per dag in de nabijheid. Ook op dit moment kan dit nog niet worden vastgesteld. Onduidelijk is wat de actuele aard en ernst van de gestelde epilepsieklachten zijn. Deze epilepsieklachten zijn voor het eerst tijdens de beroepsprocedure naar voren gebracht, zodat CIZ deze klachten niet eerder heeft kunnen onderzoeken. Ook nu kan CIZ de gestelde epilepsieklachten nog niet onderzoeken, omdat verzoeker geen toestemming wil geven om zijn behandelend neuroloog hierover te bevragen. Verder heeft CIZ verzoeker gevraagd om een recent door zijn school opgesteld ontwikkelingsperspectief te overleggen om zo te kunnen beoordelen of sprake is van een vooruitgang, stagnatie of achteruitgang in zijn functioneren. Dit is echter niet ontvangen.
3.2.
Verzoeker heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de schorsende werking van het hoger beroep van CIZ tegen de aangevallen uitspraak op te heffen dan wel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en de aangevallen uitspraak te bevestigen. De zorgbehoefte van verzoeker neemt exponentieel toe. De voorzieningen op grond van de Jeugdwet (Jw) zijn niet langer toereikend om te voorzien in deze behoefte. Gelet daarop kan de uitspraak in de hoofdzaak niet worden afgewacht.
3.4.
CIZ heeft in reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening een verweerschrift ingediend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de voorzieningenrechter daarbij het geschil in de bodemprocedure beoordeelt, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4.2.
De conclusie van CIZ dat nog niet kan worden vastgesteld of verzoeker blijvend behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid is niet onnavolgbaar. Namens verzoeker is geen gehoor gegeven aan het verzoek van CIZ om een recent ontwikkelingsperspectief van zijn school te overleggen, noch is toestemming gegeven om volgens CIZ relevante medische informatie op te vragen bij verschillende behandelend artsen waaronder zijn neuroloog. Verzoeker was ten tijde van de beoordelingsperiode in deze zaak, 18 januari 2019 (datum aanvraag) tot en met 15 november 2019 (datum bestreden besluit), krap zes jaar oud. Gelet daarop en mede gezien het ontbreken van bovenbedoelde informatie is niet onbegrijpelijk dat CIZ zich op het standpunt heeft gesteld dat onduidelijk is of en in hoeverre verzoeker zich nog kan ontwikkelen en wat dat betekent voor zijn zorgbehoefte. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig op basis waarvan zonder twijfel kan worden geoordeeld dat verzoeker recht heeft op Wlzzorg. Weliswaar is in de stukken van dr. Schaaf neergelegd dat verzoeker blijvend behoefte heeft aan Wlzzorg, maar het is de vraag of deze stukken voldoende inzicht geven in alle aspecten van belang voor de vaststelling van het recht op Wlz-zorg. Zo is nog veel onduidelijk over de gestelde epilepsieklachten. Dit betekent dat niet op voorhand vaststaat dat het bestreden besluit al dan niet rechtmatig is. Evenmin staat op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak al dan niet in stand zal blijven.
4.3.
Uit wat de moeder van verzoeker naar voren heeft gebracht, volgt zonder meer dat zij het beste wil voor verzoeker en zich tot het uiterste inspant om dit te bewerkstelligen. De urgentie van haar verzoek is ook zeker invoelbaar. Echter, niet uit het oog kan worden verloren dat inwilliging van haar verzoek een keerzijde kan hebben. Inwilliging van het verzoek leidt tot een ingrijpende wijziging in de wijze waarop de zorg van verzoeker wordt gefinancierd. Nu gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 twijfel bestaat over de uiteindelijke uitkomst van de procedure is dit een contra-indicatie voor inwilliging van het verzoek. Als in de voorlopige voorziening procedure zou worden geoordeeld dat verzoeker recht heeft op Wlzzorg en nadien in de hoofdzaak tot de tegenoverstelde conclusie zou worden gekomen, zal dit mede voor verzoeker – ook in financiële zin – immers verstrekkende gevolgen hebben.
4.4.
Voorts kan niet uit het oog worden verloren dat verzoeker niet verstoken hoeft te blijven van zorg. Verzoeker kan een beroep doen op voorzieningen op grond van de Jw. Voor zover die voorzieningen ontoereikend zijn of blijken, dient verzoeker zich te wenden tot het college van burgemeester en wethouders van zijn gemeente. Daarnaast kan verzoeker bij CIZ een nieuwe aanvraag doen voor Wlz-zorg. Bij een nieuwe aanvraag gaat ook een nieuwe beoordelingsperiode lopen. CIZ kan dan beoordelen hoe het nu gaat met verzoeker en of verzoeker nu recht heeft op Wlzzorg. CIZ heeft de moeder van verzoeker geadviseerd om een nieuwe aanvraag te doen voor verzoeker gezien de wijzigingen in zijn gezondheidssituatie na de beoordelingsperiode in deze zaak. CIZ heeft haar ook toegezegd een nieuwe aanvraag met spoed op te willen pakken. De moeder van verzoeker wil om haar moverende redenen vooralsnog echter geen nieuwe aanvraag doen voor verzoeker. Ook de omstandigheid dat verzoeker niet verstoken hoeft te blijven van zorg is een contra-indicatie voor inwilliging van het verzoek.
4.5.
Gelet op het toetsingskader omschreven in 4.1 en wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 zijn de belangen van verzoeker niet zodanig zwaarwegend dat het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen.
4.6.
Ten aanzien van de wens van verzoeker dat onmiddellijk in de hoofdzaak uitspraak wordt gedaan, wordt overwogen dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764) de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld is om door middel van een zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. In dit geval zal dan ook geen gebruik worden gemaakt van deze bevoegdheid.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) R. van Doorn