ECLI:NL:CRVB:2022:1837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als chauffeur beroepsgoederen werkte. Appellant had zich op 17 april 2015 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 68,08%, maar na herbeoordelingen door het Uwv werd deze verlaagd. Het Uwv beëindigde de WGA-vervolguitkering per 14 oktober 2019, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de klachten van appellant. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op 44,53% was vastgesteld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig onderzoek dient te geschieden, en dat de conclusies van de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren en dat er geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.