ECLI:NL:CRVB:2022:1840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20/467 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die als chauffeur beroepsgoederen werkzaam was. Betrokkene had zich op 17 april 2015 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving vanaf 14 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 68,08% en later op 65,95%. Betrokkene stelde dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd door allergieën, met name voor de schimmel Alternaria Alternata, en verzocht om een beperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor werken in gebouwen met airconditioning.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een tussenuitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de allergieën van betrokkene. Het Uwv had echter in hoger beroep aangevoerd dat er geen medische redenen waren om betrokkene te beperken in zijn werk in gebouwen met airconditioning. De Raad oordeelde dat het Uwv in zijn standpunt werd gevolgd en dat de klachten van betrokkene niet medisch objectief konden worden onderbouwd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

Daarnaast heeft betrokkene verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim één maand was overschreden en kende een schadevergoeding van € 500,- toe. De Raad veroordeelde ook het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, die in totaal op € 1.897,50 werden begroot.

Uitspraak

20.467 WIA, 20/1305 WIA

Datum uitspraak: 17 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de tussenuitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 13 mei 2019, 18/8370 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2019, 18/8370 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.A.R. Brouwers een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J. Heek.
Betrokkene heeft ter zitting verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De zaken zijn ter zitting gevoegd behandeld met de zaak 21/1598 WIA. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak 21/1598 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als chauffeur beroepsgoederen voor 40 uur per week. Op 17 april 2015 heeft hij zich ziek gemeld met fysieke klachten die het gevolg zijn van een eerder bedrijfsongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 14 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 68,08% en het einde van de loongerelateerde periode op 13 april 2019.
1.2.
Op 25 januari 2018 heeft betrokkene aan het Uwv doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie door toegenomen pijnklachten is verslechterd. Op 24 april 2018 heeft hij daarom het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 8 juni 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vanaf 24 april 2018 vastgesteld op 65,95%. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering wijzigt hierdoor niet. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 29 oktober 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierin overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de opgestelde FML blijkt dat met de lichamelijke klachten van betrokkene rekening is gehouden. In de beroepsfase heeft betrokkene medische informatie omtrent zijn rugklachten overgelegd maar hieruit is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat voor deze klachten onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Ten aanzien van de allergieklachten heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene zich bij herhaling op het standpunt heeft gesteld dat hij een heftige reactie krijgt in gebouwen waar airconditioning aanwezig is. In de beroepsfase heeft betrokkene medische informatie overgelegd van een internist-allergoloog en een arts allergologie van 6 maart 2019 waaruit is gebleken dat betrokkene een allergie heeft voor Alternaria Alternata (schimmel). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop slechts gesteld dat de nieuwe informatie geen reden is om zijn eerdere oordeel bij te stellen. Betrokkene heeft ter zitting naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende overtuigend gesteld dat deze schimmel vaak in airconditioning voorkomt en daarmee ook in gebouwen die voorzien zijn van zo’n systeem. De tegenwerping van het Uwv dat betrokkene hiervoor geen onderbouwing heeft gegeven, heeft de rechtbank gepasseerd nu op vrij eenvoudige wijze in openbaar toegankelijke bronnen is na te gaan dat de stelling van betrokkene juist is. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van betrokkene ten aanzien van zijn allergieën niet juist heeft vastgesteld. Dit heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door alsnog een beperking ten aanzien van de allergie voor de schimmel Alternaria Alternata en het werken in gebouwen met airconditioning/klimaatsystemen in de FML op te nemen.
2.2.
Het Uwv heeft op 9 augustus 2019 op de tussenuitspraak gereageerd. Het Uwv heeft opgemerkt dat betrokkene niet wordt gevolgd in zijn betoog dat een airconditioning een belemmerende factor voor hem vormt. Hierbij is gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 augustus 2019. In dit rapport wordt verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 juli 2019 die hierin de vraag opwerpt of klimaatsystemen en airconditioning, mits goed onderhouden en technisch in orde, voor de reactie van betrokkene op de schimmel Alternaria Alternata verantwoordelijk gehouden kunnen worden omdat deze systemen juist dienen om buitenshuis voorkomende partikels van de schimmel buiten te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de redenering van de rechter in de tussenuitspraak dan ook niet volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na raadpleging van het internet geen onderbouwing gevonden voor de stelling dat mensen met een allergie voor Alternaria Alternata niet kunnen werken in een ruimte met airconditioning. Uit de gevonden informatie wordt opgemaakt dat het van belang is dat klimaatsystemen goed zijn afgesteld en goed worden onderhouden. Dit is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verplicht in Nederland omdat een werkgever moet zorgen voor een goed werkklimaat voor zijn medewerkers. Daarom heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien te concluderen dat de geselecteerde functies op basis van de FML voor betrokkene te belastend zijn.
2.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het Uwv met de reactie op de tussenuitspraak in andere bewoordingen heeft herhaald wat al eerder naar voren is gebracht, namelijk dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezigheid van airconditioning een belemmerende factor is. Hierover heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de tussenuitspraak en het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in deze tussenuitspraak. Het Uwv heeft geen beperking in de FML opgenomen. Daarom heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is het Uwv veroordeeld de proceskosten en het griffierecht van betrokkene te vergoeden.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat door de rechtbank ten onrechte een verband wordt gelegd tussen airconditioning en de schimmel Alternaria Alternata. Een dergelijk verband volgt niet uit de brief van de allergologen van 6 maart 2019. Het Uwv heeft in hoger beroep nadere informatie ingewonnen bij de behandelend allergologen van betrokkene. In de brief van 15 september 2020 van de allergologen wordt vermeld dat bij betrokkene een atopie voor de schimmel Alternaria Alternata en in lichte mate voor graspollen is aangetoond. De sporen van Alternaria Alternata komen voornamelijk buitenshuis voor en kunnen met name in de zomer en najaar in hoge concentraties in de buitenlucht voorkomen. Voor de klachten van betrokkene in een gebouw met airconditioning/klimaatsystemen kan door de allergologen op hun gebied geen verklaring worden gegeven. Indien er sprake is van een goed onderhouden luchtbehandelingssysteem in een gebouw, zien de allergologen op grond van hun bevindingen dan ook geen bezwaar voor betrokkene daarin werkzaam te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 september 2020 geconcludeerd dat met de brief van 15 september 2020 door de allergologen wordt onderschreven dat er geen medische reden is waarom betrokkene niet in een normaal werkklimaat binnenshuis zou kunnen werken, mits dit voorzien is van een adequaat luchtbehandelingssysteem. Het Uwv heeft aangevoerd dat gelet op de informatie van de allergologen en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden bestaat de FML aan te passen. Voor de gestelde klachten in een gebouw met airconditioning/klimaatsystemen is immers geen medisch objectiveerbare oorzaak bekend. Daarnaast komt de schimmel Alternaria Alternata met name buitenshuis voor terwijl betrokkene geschikt wordt geacht voor functies die uitsluitend in een gebouw worden uitgeoefend.
3.2.
Betrokkene is van oordeel dat de uitspaak van de rechtbank op het punt van werken in een gebouw met klimaatsystemen juist is. Betrokkene heeft aangevoerd dat deze systemen in de praktijk niet juist zijn afgesteld dan wel niet goed worden onderhouden. Hierbij heeft hij verwezen naar twee artikelen over klimaatsystemen en schimmels. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat in de praktijk blijkt dat hij een reactie krijgt wanneer hij zich in een gebouw met airconditioning bevindt. Verder heeft appellant aangevoerd dat bij een herbeoordeling in 2021 een beperking in de FML is opgenomen voor het werken in een omgeving waarin makkelijk schimmels ontstaan. Betrokkene heeft daarnaast incidenteel hoger beroep ingesteld omdat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende rekening hebben gehouden met zijn overige lichamelijke klachten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 24 april 2018 heeft vastgesteld op 65,95%.
4.3.1.
Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat geen aanleiding bestaat betrokkene wegens zijn allergieën te beperken op het werken in gebouwen met airconditioning/klimaatsystemen. Het Uwv heeft voor de allergieklachten van betrokkene reeds een beperking opgenomen in de FML op het werken in een koude, warme of vochtige omgeving, het hebben van huidcontact met prikkelende stoffen en op blootstelling aan prikkelende zuren, logen of dampen. De medische informatie van de allergologen biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De klachten die betrokkene ervaart in gebouwen met airconditioning kunnen hiervoor medisch onvoldoende worden geobjectiveerd. De stelling van betrokkene dat de schimmel Alternaria Alternata en andere schimmels veelvuldig voorkomen in airconditioning omdat deze systemen door werkgevers niet goed worden onderhouden, is onvoldoende onderbouwd. De door betrokkene ingestuurde artikelen over klimaatsystemen zijn hiervoor onvoldoende. Uit deze artikelen blijkt niet dat de schimmels waarvoor bij betrokkene een allergie is vastgesteld in klimaatsystemen worden aangetroffen. Ook zien deze artikelen op de situatie dat systemen niet goed worden onderhouden terwijl niet wordt onderbouwd dat werkgevers onvoldoende onderhoud plegen. Het Uwv heeft er daarnaast terecht op gewezen dat er bij het selecteren van functies van mag worden uitgegaan dat een werkgever zich houdt aan Arbowetgeving waarin is vastgelegd dat luchtverversingssystemen goed onderhouden moeten worden. Dat in een latere FML een beperking is opgenomen voor werken in een omgeving waarin makkelijk schimmels kunnen ontstaan, maakt het oordeel niet anders. Het Uwv heeft ter zitting voldoende toegelicht dat ook als deze beperking op de datum in geding wordt aangenomen, de geselecteerde functies nog steeds passend kunnen worden geacht omdat bij een goed onderhouden klimaatsysteem schimmels niet makkelijk kunnen ontstaan.
4.3.2.
Ook wat betreft de overige lichamelijke klachten bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. In de FML van 26 april 2018 zijn beperkingen aangenomen voor de fysieke klachten van betrokkene. Dat betrokkene wegens lichamelijke klachten meer beperkt moet worden geacht, heeft hij in hoger beroep niet onderbouwd met medische gegevens. Ook het feit dat betrokkene per 1 april 2021 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht doet niet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, aangezien deze beoordeling ziet op een datum bijna drie jaar na de datum in geding.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 26 april 2018 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de rapporten van 6 juni 2018 en 7 augustus 2019 en het Resultaat functiebeoordeling van 1 juni 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom betrokkene in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Met de brief van de allergologen van 15 september 2020 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2020 is pas in hoger beroep het bestreden besluit van een toereikende medische onderbouwing voorzien. Daarom was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd zodat dit besluit in zoverre in strijd was met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat betrokkene hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou namelijk een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak zullen worden vernietigd, behalve de beslissing over proceskosten en griffierechten. Het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.
5.1.
Betrokkene heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
5.3.
In dit geval betekent dat het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv op 13 juli 2018 van het bezwaarschrift, tot de datum van de uitspraak zijn vier jaar en ruim één maand verstreken. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van betrokkene geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim één maand overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van eenmaal € 500,-.
5.4.
De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de bestuursrechter toe te schrijven, nu het Uwv binnen zes maanden na ontvangst van het bezwaarschrift het bestreden besluit van 29 oktober 2018 heeft genomen. De Raad zal daarom de Staat veroordelen tot betaling aan betrokkene van een schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep en om de beslissing van de rechtbank over de proceskosten en griffierechten in stand te laten. De kosten in hoger beroep worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.518,- (2 punten) voor verleende rechtsbijstand. Het Uwv wordt ook veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep in verband met het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 379,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Voor vergoeding van andere kosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2018 ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi