ECLI:NL:CRVB:2022:187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/1624 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2020 bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Appellante had zich ziek gemeld na een ongeluk op het werk en na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar laatst verrichte werk. Het Uwv weigerde de uitkering met ingang van 7 juni 2018, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv niet ter discussie stond, en dat de door appellante overgelegde medische stukken haar stellingen niet konden onderbouwen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

Uitspraak

20 1624 WIA

Datum uitspraak: 20 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2020, 18/6343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.R. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk en vergezeld door haar dochter. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als beveiliger voor 31,46 uur per week. Op
10 juni 2015 heeft appellante zich ziek gemeld na een ongeluk tijdens het werk. Na de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is de (ex)-werkgever van appellante een zogenoemde loonsanctie opgelegd. Appellante heeft vervolgens op 27 maart 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 18 april 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 7 juni 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 27 maart 2018 onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal functies laten vervallen en op basis van een gewijzigde functieselectie vastgesteld dat appellante 34,44% arbeidsongeschikt is. Het tegen het besluit van 18 april 2018 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 5 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en dat geen reden wordt gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Bij het opstellen van de FML is rekening gehouden met alle door appellante gestelde klachten. In de systematiek van de Wet WIA gaat het niet om de medische klachten van appellante als zodanig of de door haar ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat, zoals blijkt uit het rapport van de primaire verzekeringsarts, de psychische gesteldheid van appellante sterk verbeterd is. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen indicatie bestaat voor een (verdergaande) urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van de door appellante in beroep overgelegde stukken, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen reden ziet het eerder ingenomen standpunt te herzien. Het rapport van de bedrijfsarts L. van Zanten-Przybysz van 12 september 2017 ziet op een onderzoek van ruim een jaar voor de datum in geding en de brief van psychiater M. Goetgebuer was al bij het Uwv bekend. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt dat uit het rapport van Symphony niet blijkt waarom uit wordt gegaan van een verminderde concentratie. Van een onderliggend onderzoek, zoals een neuropsychologisch onderzoek, wordt namelijk geen melding gemaakt. De rechtbank acht de voor appellante geselecteerde functies geschikt. In zijn aanvullend rapport van 29 mei 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een afdoende motivering gegeven waarom de functie telefonisch verkoper (SBC-code 315173) voor appellante geschikt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft het Uwv geen rekening gehouden met de psychische klachten van appellante. In het rapport van de primaire verzekeringsarts staat ten onrechte dat het psychisch veel beter met appellante gaat. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst appellante op de brief van psychiater Goetgebuer waarin staat dat appellante ernstig depressief is en dat zij naar het medicijn duloxetine (30 mg) moet switchen. Verder had appellante af en toe een gesprek met een psychiater en dat was niet het geval als het goed met haar ging. Appelante stelt dat wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld overeenkomt met het rapport van de primaire verzekeringsarts. Het lijkt alsof de verzekeringsarts bezwaar en beroep de resultaten van het onderzoek van de primaire verzekeringsarts letterlijk heeft overgenomen en zelf geen onderzoek heeft verricht. Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen eigen onderzoek verricht. Dat met de psychische klachten van appellante geen rekening is gehouden blijkt volgens appellante ook uit het rapport van de verzekeringsarts die appellante op 4 november 2019 opnieuw heeft onderzocht. De functie telefonisch verkoper (SBC-code 315173) is volgens appellante niet geschikt. In deze functie moet per dag eenmaal een trap van 23 treden worden op- en afgelopen waartoe appellante zich niet in staat acht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 juni 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is. De verzekeringsarts heeft tijdens zijn spreekuur een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Ook was er informatie van onder meer de behandelend orthopedisch chirurgen en neuroloog beschikbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien en gerapporteerd op basis van de beschikbare medische informatie. Voldoende duidelijk is dat de onderzoeksgegevens onder het kopje 5 van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een samenvatting betreft van de bevindingen van de verzekeringsarts. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de onderzoeksgegevens in bezwaar vermeld en onder kopje 7 zijn heroverweging. Voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een te beperkt onderzoek heeft verricht en zelf een nader psychisch en lichamelijk onderzoek had moeten verrichten, wordt geen aanleiding gezien.
4.4.
De rechtbank wordt erin gevolgd dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de (pijn)klachten van appellante aan haar linkervoet en niet gebleken is dat voor deze klachten te weinig of te lichte beperkingen zijn vastgesteld. In verband met de gestelde psychische beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat die op de datum in geding niet (meer) aanwezig waren. De verzekeringsarts heeft bij appellante geen spoor van een depressie waargenomen en geen aanwijzingen gezien voor psychopathologie. Tijdens het spreekuur met deze arts heeft appellante zelf te kennen gegeven dat het op psychisch vlak veel beter met haar ging. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit, naar objectief medische maatstaven blijkt, dat haar psychische belastbaarheid is onderschat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brief van psychiater Goetgebuer van 12 april 2017, het rapport van de bedrijfsarts Van Zanten-Przybysz van 12 september 2017 en het door appellante overgelegde medicatieoverzicht geen betrekking hebben op de datum in geding. Dat appellante omstreeks deze datum nog wel afspraken had met haar psychiater maakt niet dat, in weerwil van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep), uit moet worden gegaan van psychische beperkingen. Dat in het kader van een nieuwe ziekmelding op 26 november 2018 ziekengeld is verstrekt en aangenomen is dat de psychische belastbaarheid is verslechterd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook ten aanzien van deze gegevens geldt dat ze geen betrekking hebben op de datum in geding.
4.5.
Ook de overige door appellante overgelegde medische stukken kunnen haar stellingen niet onderbouwen. Het betreft uitsluitend stukken die zich al in het dossier bevonden dan wel waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds in de beroepsfase heeft gereageerd. Appellante heeft niet gemotiveerd waarom de reacties van deze arts niet juist zijn en waarom toch moet worden aangenomen dat zij zwaarder beperkt is.
4.6.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Appellante wordt er niet in gevolgd dat het aspect traplopen een belemmering vormt om de functie telefonisch verkoper (SBCcode 315173) te kunnen verrichten. Weliswaar dient in deze functie aan het begin en aan het eind van de werkdag een trap te worden gelopen van 23 treden in plaats van de 15 treden waarvan in de FML is uitgegaan, maar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat het hier gaat om een incidentele piekbelasting met veel recuperatietijd en appellante het traplopen desgewenst halverwege kan onderbreken. Gelet op deze toelichting, die door appellante niet gemotiveerd is bestreden, wordt de functie telefonisch verkoper voor appellante geschikt geacht.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K. Dagmar