Uitspraak
20 1973 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
26 augustus 2019 is inzichtelijk gemotiveerd dat appellant aspecifieke schouderklachten heeft. Beeldvormende onderzoeken door de specialisten tonen geen afwijkingen in de bovenste extremiteit aan. Ook inzichtelijk gemotiveerd is dat bij lichamelijk onderzoek, met uitzondering van pijnbeleving, geen afwijkingen in de motoriek of kracht worden geconstateerd en dat de arm een normale motorieke functie heeft. Volgens appellant is de diagnose die door een arts in Marokko is gesteld, cervicobrachialgie, wezenlijk anders dan de tot dan toe bekende diagnoses. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter voldoende gemotiveerd dat ook uit die informatie geen specifieke schouderpathologie blijkt. Daarbij is gewezen op informatie van de orthopedisch chirurg waarin de pijnklachten worden geduid als tendomyogeen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder gemotiveerd toegelicht dat op de datum in geding aanwezige psychische klachten niet maken dat het mentaal, relatief licht belastende werk niet geschikt voor appellant zou zijn. De stap naar eerstelijns gesprekken bij de praktijkondersteuner van de huisarts is op zichzelf geen bewijs is voor de aanwezigheid van ernstige psychopathologie in engere zin. De in beroep overgelegde informatie van Praktijk de Straatdokter leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit informatie is over consulten van ver na de datum in geding. Het medicijngebruik van appellant was de verzekeringsartsen bekend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht met ingang van 8 april 2019 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van de functie van loodsmedewerker.