ECLI:NL:CRVB:2022:1891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
21/2040 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en herziening van eerder besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder, op 24 oktober 2016, een aanvraag ingediend die op 22 februari 2017 werd afgewezen. Het Uwv stelde dat er geen belastbaarheid vastgesteld kon worden en dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Appellant heeft in 2019 opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd wederom afgewezen. Het bezwaar dat hij hiertegen indiende, werd ook ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 4 juni 2021, waartegen appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant aangevoerde argumenten niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat appellant geen nieuwe medische inzichten heeft gepresenteerd die zijn aanvraag zouden kunnen onderbouwen. De argumenten van appellant over het onderscheid tussen fysieke en psychische problemen en de gevolgen daarvan voor de Wajong-uitkering zijn niet onderbouwd met feiten of cijfers. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding is om het besluit van het Uwv te herzien.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen en dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht is.

Uitspraak

21.2040 WAJONG

Datum uitspraak: 29 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2021, 20/785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1972, heeft op 24 oktober 2016 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gedaan. Bij besluit van 22 februari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Bij beslissing op bezwaar van 26 april 2017 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 februari 2017 ongegrond verklaard op de grond dat per de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 januari 1991 geen belastbaarheid vastgesteld kan worden en ook niet per einde wachttijd. Daarnaast heeft appellant in het jaar 1990 niet ten minste gedurende zes maanden gestudeerd. Appellant is niet in beroep gegaan tegen het besluit van 26 april 2017.
1.2.
Op 14 maart 2019 heeft appellant opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 14 juni 2019 de aanvraag van appellant afgewezen onder verwijzing naar de besluiten van 22 februari 2017 en 26 april 2017. Er is volgens het Uwv geen aanleiding om nu toch een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard op de grond dat het Uwv geen aanleiding ziet om terug te komen op het besluit van 22 februari 2017, omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft een nieuw inzicht aangevoerd over het begrip “benutbare mogelijkheden”. Dit inzicht is niet gebaseerd op (medisch) gedocumenteerde informatie, niet toegespitst op de situatie van appellant en levert geen nieuwe medische inzichten op over de gezondheidssituatie van appellant op zijn 18e verjaardag. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is in het geheel niet onderbouwd. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is in dit geval dan ook geen sprake. Voorts is er geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van het Uwv om niet terug te komen op het besluit van 22 februari 2017 evident onredelijk is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is van een nieuw inzicht over het begrip “benutbare mogelijkheden”. Volgens appellant komen personen met fysieke problemen nagenoeg niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering en vinden personen met psychische problemen veel gemakkelijker de weg naar de Wajong. Zo zal een persoon die wel fysiek in staat is een kopietje te draaien maar dit weigert en daarmee een conflict veroorzaakt volgens het Uwv geen benutbare mogelijkheden hebben. Appellant zal de opdracht wel uitvoeren maar er vanwege zijn fysieke beperkingen veel langer dan normaal over doen. Hij heeft dan volgens het Uwv wel benutbare mogelijkheden. Dit onderscheid is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het gelijkheidsbeginsel. Het Uwv heeft geweigerd appellants stelling te weerleggen met feiten en cijfers. Hierdoor wordt appellant in de positie geplaatst dat hij zijn stelling onvoldoende kan onderbouwen en dat hij met medisch gedocumenteerde informatie moet komen. Appellant is geen arts, hij beschikt niet over medische documentatie en hij heeft geen inzicht in de cijfers van het Uwv. Appellant wordt wel gesteund door zijn gemachtigde die uit eigen ervaring weet dat de personen die gezond zijn in lijf en leden maar een psychisch probleem hebben een Wajong-uitkering krijgen. Het onderscheid tussen personen met een psychisch probleem die geen benutbare mogelijkheden hebben en personen met een fysiek probleem die wel benutbare mogelijkheden hebben is evident onredelijk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie ook de uitspraak van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
De conclusie van de rechtbank dat het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat wat appellant ter onderbouwing van zijn aanvraag en in bezwaar naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, wordt onderschreven. Niet gebleken is waarom appellant zijn gronden niet eerder had in kunnen brengen. In hoger beroep heeft appellant niets aangevoerd dat maakt dat de Raad de rechtbank niet kan volgen. Omstandigheden die maken dat het niet terugkomen van het besluit uit 2017 als evident onredelijk is te beschouwen, zijn evenmin aangedragen.
4.4.
Verder valt niet in te zien waarom de discussie die appellant wil voeren over benutbare mogelijkheden in zijn geval zou kunnen leiden tot een toewijzing van een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft zich in de besluiten van 22 februari 2017 en 26 april 2017 niet op het standpunt gesteld dat appellant vanwege zijn lichamelijke aandoening wel benutbare mogelijkheden heeft. Het Uwv heeft zich destijds op het standpunt gesteld dat, omdat sprake was van een laattijdige aanvraag, niet meer kon worden vastgesteld
ofappellant benutbare mogelijkheden had. Daarnaast had appellant niet ten minste zes maanden gestudeerd in het jaar voorafgaande aan zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag, wat op zichzelf al een afwijzingsgrond opleverde.
4.5.
De overwegingen in 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.C.G. van Dijk