ECLI:NL:CRVB:2022:1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
20/2718 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van kennisneming van stukken in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beperking van de kennisneming van een memo van 15 januari 2016, die door het college van burgemeester en wethouders van Gouda was ingediend. De memo bevatte informatie over een thematisch onderzoek naar grensoverschrijdend vermogen en de bijbehorende risico-indicatoren. Het college had verzocht om beperkte kennisneming van deze memo, met het argument dat openbaarmaking de concurrentiepositie van een betrokken bedrijf zou schaden en dat het om een persoonlijke beleidsopvatting ging die geheim moest blijven. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is. De Raad heeft overwogen dat de kennisneming van de doorgehaalde gegevens van belang is voor een zorgvuldige beoordeling van de zaak, en dat er geen gewichtige redenen zijn aangevoerd die een beperking zouden rechtvaardigen. De Raad heeft de memo zonder doorhalingen ingezien en geconcludeerd dat de informatie niet tot onevenredige benadeling van het betrokken bedrijf zou leiden. De Raad heeft het college verzocht om binnen twee weken te bevestigen of de memo aan het dossier kan worden toegevoegd of dat deze retour gezonden moet worden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in bestuursrechtelijke procedures en de afweging van belangen bij kennisneming van stukken.

Uitspraak

20/2718 PW en 20/2719 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Beslissing inzake de toepassing van artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:29 van de Awb
Partijen:
[appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Raddahi, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2020, 18/2901 en 18/2902.
Bij brief van 22 juni 2022 heeft de Raad het college verzocht om een memo van 15 januari 2016, die zich met doorhalingen onder de gedingstukken bevindt, zonder deze doorhalingen de Raad te doen toekomen. Bij brief van 19 juli 2022 heeft het college aan dit verzoek voldaan met het verzoek om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb te bepalen dat alleen de Raad van deze ongeschoonde memo kennis mag nemen.

OVERWEGINGEN

1. Bij een verzoek om beperkte kennisneming ligt de vraag voor of aan de procespartijen kennisneming van stukken mag worden onthouden. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Raad of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
2. De betreffende memo van 15 januari 2016 is afkomstig van een medewerker van de gemeente Gouda en heeft betrekking op het starten van een thematisch onderzoek naar grensoverschrijdend vermogen. In deze memo zijn de gedeelten over “Analyse cliëntenbestand op grensoverschrijdend vermogen”, “Aanpak van het project” en is het gedeelte wat ziet op de inschatting van de kosten gemoeid met het onderzoek, waaronder de kosten van inschakeling [naam bedrijf] , onzichtbaar gemaakt.
3. Ter motivering van het verzoek om beperking van de kennisneming heeft het college het volgende aangevoerd. Volgens het college staan in de memo zaken vermeld die direct betrekking hebben op de bedrijfsvoering van [naam bedrijf] , zoals de wijze van uitvoering van het onderzoek naar grensoverschrijdend vermogen en de door dit bedrijf gehanteerde tarieven. Indien deze informatie openbaar wordt gemaakt, leidt dat ertoe dat de concurrentiepositie van [naam bedrijf] in het gedrang komt en dat dit bedrijf daardoor schade zal lijden. Bovendien staat in de memo beschreven wat het plan van aanpak van het college is voor wat betreft het onderzoek naar grensoverschrijdend vermogen. Dit betreft een persoonlijke beleidsopvatting die in het belang van een goede en democratische bestuursvoering geheim dient te blijven.
4. De Raad heeft kennisgenomen van de memo zonder doorhalingen. De memo betreft een voorstel om een thematisch onderzoek te starten naar grensoverschrijdend vermogen. De doorgehaalde stukken tekst hebben betrekking op de uitgevoerde selectie van het cliëntenbestand in het kader van dat onderzoek en de daarbij toe te passen risico-indicatoren, de aanpak van het project en de inschatting van de kosten die een dergelijk project met zich brengt.
5. In dit geval zijn voor de beoordeling of de door het college toegepaste risicoprofielen in strijd komen met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM, dan wel of er een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op het recht op privacy, zoals opgenomen in artikel 8, tweede lid, van het EVRM de doorgehaalde gegevens, behoudens de inschatting van de kosten van het onderzoek, van belang. Dit betekent tevens dat deze doorgehaalde gegevens van belang zijn om de onderhavige zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te kunnen doen. Daartegenover wordt in wat het college heeft aangevoerd geen gewichtige redenen gezien die een beperkte kennisneming hiervan zouden kunnen rechtvaardigen. Hiertoe wordt overwogen dat het project, althans voor zover is op te maken uit de gedingstukken, is uitgevoerd conform de in de memo voorgestelde aanpak, zodat het college niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat sprake is van een persoonlijke beleidsopvatting van een medewerker. Verder wordt, wegens ontbreken van een nadere onderbouwing, niet ingezien dat wat in de memo staat vermeld over de algemene werkwijze van [naam bedrijf] en de geschatte kosten die het onderzoek met zich brengt tot schade bij [naam bedrijf] zou kunnen leiden. De Raad vermag niet in te zien dat bekendmaking van deze gegevens aan appellanten kan leiden tot onevenredige benadeling van [naam bedrijf] en bevoordeling van zijn concurrenten. Daarbij wordt er ten overvloede nog op gewezen dat deze gegevens inmiddels ruim zes jaar oud zijn.
6. Wat in 1 tot en met 5 is overwogen leidt tot de conclusie dat de beperking van de kennisneming van de memo van 15 januari 2016, zonder doorhalingen, niet gerechtvaardigd is.
7. Het college wordt verzocht binnen twee weken na heden mee te delen of deze instemt met voeging van de memo van 15 januari 2016, zonder doorhalingen, in het dossier of de memo als nog retour gezonden wil hebben. Hierbij wordt het college erop gewezen dat in het laatste geval de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Beerens