ECLI:NL:CRVB:2022:1913
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na medicijngebruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich ziek gemeld na een verkeersongeval en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 4 maart 2020 64,16% arbeidsongeschikt was, maar appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er extra beperkingen moesten worden aangenomen vanwege medicijngebruik en sociale contacten.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de functies. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun conclusies en dat er geen extra beperkingen nodig waren voor het medicijngebruik of sociale contacten.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de rol van medische onderbouwing in dergelijke zaken.