ECLI:NL:CRVB:2022:1940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
21/1175 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 9 november 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van 7 november 2019 44,09% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische beperkingen en klachten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige conclusies. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en werden door de Raad niet overtuigend bevonden. De Raad bevestigde dat de aan appellant voorgehouden functies medisch geschikt waren en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 44,09%. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 1175 WIA

Datum uitspraak: 8 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 februari 2021, 20/1602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022. Appellant heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. Gümüs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker via een uitzendbureau voor 38 uur per week. Op 9 november 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een primaire arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 september 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 7 november 2019 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 44,09% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2020 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 maart 2020 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het Uwv tot nader onderzoek in aanvulling op de al beschikbare medische gegevens aanleiding hadden moeten geven. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Uit de beroepsgronden volgt niet dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant per de datum in geding, 7 november 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellant
geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat hij niet behoort tot een van de
uitzonderingscategorieën als vermeld in het Schattingsbesluit en dat er geen reden is af te
wijken van de zienswijze van de verzekeringsarts en appellant meer beperkt te achten dan in de FML is vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen in de FML, ziet de rechtbank geen reden om aan de geschiktheid van de hem in bezwaar voorgehouden functies te twijfelen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, blijkens diens rapport van 13 maart 2020, over de geduide functies met de verzekeringsarts bezwaar en beroep overleg heeft gevoerd en dat uit dat overleg naar voren is gekomen dat de functies voor appellant passend zijn te achten. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 7 november 2019 terecht heeft vastgesteld op 44,09%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen en klachten. Er is sprake van onzorgvuldig onderzoek. Uwv heeft geen volledig beeld gehad van zijn medische situatie per datum in geding. Zijn lichamelijke en psychische klachten zijn onderschat door het Uwv. Appellant is niet in staat om zijn ADL-taken te verrichten. Voorts heeft appellant door zijn psychische klachten geen realiteitsbesef, waardoor hij niet in staat is te kennen te geven dat bepaalde handelingen of verrichtingen niet lukken. Zijn psychische klachten uiten zich in sociale fobie en depressie. Appellant ervaart deze klachten sedert zijn jeugdjaren als gevolg waarvan hij is beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren. Door slaapproblemen is appellant gedurende de dag vermoeid. Daarnaast heeft het Uwv geen rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicatie die hij inneemt als gevolg waarvan hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Ook is niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk voldoende vertredingsmogelijkheden bestaan in de geduide functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 november 2019 heeft vastgesteld op 44,09%.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Alleen wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over de door hem gebruikte medicatie is niet eerder door hem naar voren gebracht. Appellant heeft echter niet toegelicht om welke medicijnen en welke bijwerkingen het volgens hem gaat en dit punt ook niet (met stukken) onderbouwd. De primaire arts was blijkens zijn rapport van 16 september 2019 op de hoogte van de door appellant gebruikte medicatie en heeft appellant in verband met een mogelijk verminderd reactievermogen aangewezen geacht op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Gelet op het weinig concrete karakter van de stelling van appellant en het ontbreken van enigerlei onderbouwing daarvan wordt ervan uitgegaan dat met de opgenomen beperking voor werk zonder verhoogd persoonlijk risico voldoende rekening is gehouden met het medicijngebruik van appellant.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen. Ook overigens zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant op datum in geding heeft onderschat. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L. Winters