ECLI:NL:CRVB:2022:1940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 9 november 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van 7 november 2019 44,09% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische beperkingen en klachten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige conclusies. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en werden door de Raad niet overtuigend bevonden. De Raad bevestigde dat de aan appellant voorgehouden functies medisch geschikt waren en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 44,09%. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.