ECLI:NL:CRVB:2022:1944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
21/1539 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1989, sinds 10 augustus 2011 een Wajong-uitkering ontvangen vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% als gevolg van een auto-immuunziekte. In 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante niet-duurzaam geen arbeidsvermogen had. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid in 2019, heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd en geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een bestreden besluit op 20 februari 2020. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De Raad oordeelt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, omdat zij in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft deze verworpen. De Raad bevestigt dat de Wajong-uitkering van appellante terecht ongewijzigd is gebleven, omdat zij niet voldoet aan de criteria voor volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid.

De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, met A.M.M. Chevalier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2022.

Uitspraak

21.1539 WAJONG

Datum uitspraak: 8 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2021, 20/1646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Roos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2022. Namens appellante is mr. Roos verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft in verband met klachten als gevolg van een auto-immuunziekte sinds 10 augustus 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Het Uwv heeft in 2017 beoordeeld of appellante niet inmiddels als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aan te merken. Na onderzoek door een verzekeringsarts was de conclusie dat appellante niet-duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Naar aanleiding van een melding door appellante dat haar gezondheidssituatie was verslechterd heeft in 2019 een herbeoordeling plaatsgevonden. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 april 2019 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. De hoogte van de Wajong-uitkering wijzigt niet.
1.4.
Bij besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 april 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht dient te vergoeden en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv ten onrechte Hoofdstuk 3 van de Wajong aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, omdat appellante een Wajong-uitkering op grond van Hoofdstuk 2 van die wet ontvangt. De beoordeling of sprake is van arbeidsvermogen is voor beide hoofdstukken van de Wajong gelijk, evenals de criteria in artikel 1a van het Schattingsbesluit. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd onvoldoende reden geeft om aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv te twijfelen. Uit de overgelegde medische informatie blijkt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van appellantes medische situatie op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van 5 oktober 2020 toegelicht dat uit de in beroep overlegde medische informatie niet volgt dat met meer beperkingen bij appellante rekening had moeten worden gehouden. Per de datum in geding was sprake van een duidelijke verbetering van appellantes situatie. De door appellante overgelegde informatie van de polikliniek psychosociale zorg van het Erasmus MC bevat weliswaar nieuwe medische informatie, maar die ziet op een situatie ruimschoots na de datum in geding. De rechtbank heeft dit standpunt van het Uwv gevolgd. Dat in 2017 door het Uwv en in 2018 door Uwv Werkbedrijf is aangenomen dat appellante (tijdelijk) geen arbeidsvermogen had, doet niet af aan de huidige conclusies. De beoordeling in 2017 was nauw verbonden met de toenmalige zwangerschap van appellante en de daaraan verbonden noodzakelijke beperking van haar medicatie. Bij de beoordeling in 2019 hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat appellantes medische situatie weer stabiel leek en de ernstige schilfering aan de handen was verbeterd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk beargumenteerd waarom appellante een uur achtereen en vier uur per dag belastbaar is. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en zij in staat kan worden geacht de taak ‘invoeren van gegevens’ uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Het Uwv heeft dus terecht geconcludeerd dat appellante beschikt over arbeidsvermogen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellante bestrijdt niet het oordeel van de verzekeringsartsen dat haar medische situatie in 2019 weer stabiel was. Dat zegt echter niets over de ernst van de situatie. Ten onrechte is gesteld dat sprake is van een met 2011 vergelijkbare situatie, toen in het kader van de Wajong-toekenning een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 februari 2020 erkend dat sprake is van een wisselend medisch beeld en dat de optimale medicatie-instelling nog niet was bereikt. Er is dan ook geen sprake van een verbetering van appellantes situatie voor wat betreft de ernstige schilfering aan haar handen. Gelet op deze onjuiste aanname kan de conclusie dat appellante een uur achtereen kan werken en vier uur per dag belastbaar is geen stand houden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar informatie van haar longarts en reumatoloog uit 2019 en 2020.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juni 2021.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante ontvangt inkomensondersteuning op grond van artikel 2:40 van de Wajong, zoals dit artikel sinds 1 januari 2015 geldt, de zogeheten werkregeling. Als gevolg van een wijziging van artikel 2:40 van de Wajong is de hoogte van de inkomensondersteuning voor alle jonggehandicapten in de werkregeling vanaf 1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van de grondslag. Het Uwv heeft naar aanleiding van een melding beoordeeld of appellante niet inmiddels als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:45 van de Wajong 2015 is aan te merken. In dat geval zou appellante recht hebben op de zogeheten uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en zou appellante recht krijgen op een Wajong-uitkering naar 75% van de grondslag.
4.2.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2015 de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Onder duurzaam wordt ingevolge het tweede lid verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Uit de uitspraak van de Raad van 31 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3482) volgt dat het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in hoofdstuk 2 van de Wajong na 1 januari 2015 gelijk is aan het begrip ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ in artikel 1a van het Schattingsbesluit en hoofdstuk 1a van de Wajong.
4.2.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 19 februari 2019 arbeidsvermogen had.
4.4.
Partijen houdt verdeeld de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarde dat zij:
- niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
- niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voldoende gemotiveerd waarom deze beroepsgronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 oktober 2020 toegelicht dat het beoordelingskader niet een FML en een daarop gebaseerde arbeidsdeskundige schatting is, maar de zogeheten SMBA-criteria (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen). Die zijn hier ook toegepast. Het is wellicht verwarrend dat de primaire verzekeringsarts heeft verwezen naar een FML uit 2011. De beperkingen op de datum in geding waren globaal zoals ze in 2011 zijn vastgesteld. De handafwijkingen waren niet meer zo ernstig als tijdens de zwangerschap van appellante in 2017. Gezien de activiteiten die appellante nog wel kan doen, is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Appellante is in staat geacht tot lichte arbeid waarbij zwaardere fysieke inspanningen vanwege de energetische beperkingen die haar aandoening met zich meebrengt en zwaardere handbelastende activiteiten niet goed mogelijk zijn. Daarmee is rekening gehouden. Dat haar belastbaarheid volgens appellante wisselend is, mag dan zo zijn maar op de datum in geding was sprake van een duidelijke verbetering van de medische situatie. Er zijn medicamenteuze behandelingen ingezet om de klachten te verminderen en er is een latente tuberculose-afwijking van de longen behandeld. Dat het effect nog niet optimaal was, betekent niet dat een relevant herstel niet mogelijk is van de klachten en met name de handklachten. In reactie op in beroep door appellante ingediende medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 juni 2021 nader toegelicht dat die informatie bekend was en meegewogen is in de beoordeling. Ook (behandelbare) psychische klachten die zijn verergerd of ontstaan na de datum in geding geven geen aanleiding om aan te nemen dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en navolgbaar. Appellante heeft nog medische informatie overgelegd, maar deze geeft geen aanleiding tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hieruit volgt dat op goede gronden is vastgesteld dat appellante ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.7.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij:
- een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie; en
- over basale werknemersvaardigheden beschikt.
Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en zij om die reden geen recht heeft op een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. De Wajong-uitkering van appellante is daarom terecht ongewijzigd gebleven.
4.9.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M.M. Chevalier