ECLI:NL:CRVB:2022:1947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
21/1966 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 maart 2021 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 10 maart 2020 de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat er op basis van de beschikbare informatie geen of onvoldoende beperkingen konden worden vastgesteld. Appellante diende op 24 maart 2020 een bezwaarschrift in, maar het Uwv verklaarde dit niet-ontvankelijk omdat appellante niet had aangegeven waarom zij het niet eens was met de beslissing. Het Uwv gaf appellante de kans om haar bezwaarschrift aan te vullen, maar zij heeft hier niet op gereageerd. Het Uwv verklaarde het bezwaar bij besluit van 30 april 2020 niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv onterecht hebben geoordeeld, en dat zij de benodigde stukken tijdig had opgestuurd. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gronden van haar bezwaar tijdig heeft ingediend, en dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

21 1966 WAJONG

Datum uitspraak: 7 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 maart 2021, 20/2824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1964, heeft met een door het Uwv op 17 januari 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellante een verklaring van 31 januari 2020 van haar huisarts overgelegd met journaalregels uit de periode 27 oktober 2014 tot en met 31 januari 2020 waarop met pen is geschreven dat medische informatie over de periode 1980 tot en met heden schriftelijk, met machtiging van patiënte, opgevraagd kan worden bij de huisarts. Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen, omdat op basis van de aanwezige informatie geen of onvoldoende objectiveerbare beperkingen zijn vast te stellen op het zeventiende/achttiende jaar.
1.2.
Op 24 maart 2020 heeft het Uwv een bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 10 maart 2020 ontvangen. Bij brief van 26 maart 2020 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen, omdat zij niet heeft aangegeven waarom zij het niet eens is met de beslissing. Het Uwv heeft appellante tot uiterlijk 23 april 2020 de gelegenheid gegeven om haar bezwaarschrift compleet te maken. Daarbij heeft het Uwv vermeld dat als appellante te laat reageert, het bezwaar nietontvankelijk kan worden verklaard. Het Uwv heeft, na het uitblijven van een reactie van appellante, het bezwaar bij besluit van 30 april 2020 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het bezwaar van appellante op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte. De rechtbank heeft overwogen dat de ter onderbouwing van de aanvraag ingebrachte verklaring van de huisarts, niet kan worden aangemerkt als gronden van haar bezwaarschrift. Het Uwv heeft in de verklaring van de huisarts immers geen reden gezien om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. In tegendeel, het Uwv heeft de aanvraag afgewezen omdat er op basis van de informatie geen of onvoldoende beperkingen zijn vast te stellen op het zeventiende/achttiende jaar. Het lag daarom op de weg van appellante om in bezwaar aan te geven waarom zij het niet eens was met die beslissing. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dat heeft gedaan.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit onjuist zijn. Volgens appellante heeft zij de stukken die zij in bezit had op tijd opgestuurd en had het Uwv eventueel ontbrekende stukken via de huisarts moeten opvragen waartoe zij een machtiging heeft afgegeven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Met de rechtbank wordt overwogen dat met wat in het bezwaarschrift is vermeld niet is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Het bezwaarschrift bevatte geen enkele concrete bezwaargrond. Ook heeft appellante niet alsnog binnen de daartoe door het Uwv gestelde termijn de gronden van het bezwaar kenbaar gemaakt. Wat appellante in dit verband heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman