ECLI:NL:CRVB:2022:1947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Wajong-uitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 maart 2021 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 10 maart 2020 de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat er op basis van de beschikbare informatie geen of onvoldoende beperkingen konden worden vastgesteld. Appellante diende op 24 maart 2020 een bezwaarschrift in, maar het Uwv verklaarde dit niet-ontvankelijk omdat appellante niet had aangegeven waarom zij het niet eens was met de beslissing. Het Uwv gaf appellante de kans om haar bezwaarschrift aan te vullen, maar zij heeft hier niet op gereageerd. Het Uwv verklaarde het bezwaar bij besluit van 30 april 2020 niet-ontvankelijk.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv onterecht hebben geoordeeld, en dat zij de benodigde stukken tijdig had opgestuurd. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gronden van haar bezwaar tijdig heeft ingediend, en dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.