ECLI:NL:CRVB:2022:1949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
21/3921 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-vervolguitkering en mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de toekenning van een WGA-vervolguitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, meldde zich op 1 februari 2018 ziek vanwege pijn- en psychische klachten. Het Uwv kende hem op 27 januari 2020 een vervolguitkering toe, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 63,46%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de uitkomst van dat onderzoek te betwisten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende rekening hielden met de klachten van appellant en dat er geen aanleiding was om de vastgestelde belastbaarheid te betwisten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om inschakeling van een deskundige af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.

De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, met R. van der Heide als griffier, en vond plaats op 7 september 2022. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

21.3921 WIA

Datum uitspraak: 7 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2021, 20/6598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juli 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 40 uur per week. Op 1 februari 2018 heeft hij zich ziekgemeld met pijnklachten en psychische klachten. Appellant heeft op 31 december 2019 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van Status na osteomyelitis tibia rechts, een SAPS pijnsyndroom aan de schouder links en een ongespecificeerde angststoornis. Appellant heeft als gevolg hiervan beperkingen voor het verrichten van arbeid. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 januari 2020. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2020 aan appellant met ingang van 30 januari 2020 een vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,46%.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 januari 2020 bij besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een FML van 29 oktober 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 november 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om de uitkomst van dat onderzoek onjuist te achten. De beroepsgrond dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank duidelijk gemotiveerd dat van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is, omdat appellant niet voldoet aan de criteria van de standaard ‘Geen benutbare mogelijkheden'. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. Er is rekening gehouden met fysieke en psychische klachten en in de verzekeringsgeneeskundige rapportages is voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom er, gelet op de objectieve gegevens, geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat appellant 8 uur per dag en 40 uur per week belastbaar is. Van belang is geacht dat met de vermoeidheid van appellant rekening is gehouden door andere beperkingen te stellen, bijvoorbeeld door de fysieke belasting in werk te verminderen. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Vanwege de pijnklachten moeten er meer lichamelijke en psychische beperkingen worden aangenomen. Ook is een urenbeperking nodig omdat appellant, mede vanwege de pijnklachten, slecht slaapt. Appellant heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunt medische informatie ingediend en de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 30 januari 2020 heeft vastgesteld op 63,46% en hem terecht een WGA-vervolguitkering heeft toegekend.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. In de rapporten van de verzekeringsartsen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit is overtuigend gemotiveerd dat in de FML van 29 oktober 2020 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant.
4.4.1.
De in hoger beroep door appellant overgelegde medische informatie tast het oordeel van de rechtbank niet aan. In het rapport van 29 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat deze stukken geen medische grondslag bieden om appellant meer of anders beperkt te achten. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de in mei 2022 genoemde misofonie (overgevoeligheid voor/irritatie door menselijke geluiden als smakken of slurpen) een bevinding is van geruime tijd na de datum in geding van 30 januari 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat de klachten van appellant bovendien niet typisch zijn voor misofonie. De vermelde gevoeligheid voor toeterende auto’s en voor het tikken van een klok past meer bij de hyperacusus links, waarvoor in bezwaar een beperking ten aanzien van geluidsbelasting is toegevoegd. De overgevoeligheid voor geluid past ook bij de prikkelbaarheid vanwege chronische pijn en depressiviteit. Dit is in bezwaar onderkend en daarvoor zijn beperkingen gesteld ten aanzien van samenwerken en conflicthantering.
4.4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 juli 2022 verder te kennen gegeven dat er op de datum in geding nog geen sprake was van lage rugklachten, nekklachten of bilklachten. Dit standpunt kan, gelet op de beschikbare medische informatie, worden onderschreven.
4.5.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant, wordt het verzoek om inschakeling van een deskundige afgewezen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 oktober 2020 is er geen aanleiding om te oordelen dat appellant niet geschikt was voor de geselecteerde functies. Daarbij heeft de rechtbank terecht gewezen op de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin deze inzichtelijk en overtuigend heeft beargumenteerd dat de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij absoluut niet in staat is tot samenwerken of het omgaan met conflicten, dit laatste mede in verband met zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. In de voorbeeldfuncties is echter geen sprake van een kenmerkende belasting ten aanzien van samenwerken en conflicthantering.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) R. van der Heide