Uitspraak
21.3115 ZW
OVERWEGINGEN
6 januari 2020 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 29 januari 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die na medisch onderzoek heeft geconcludeerd dat geen aanleiding aanwezig is om meer beperkingen voor appellant aan te nemen dan al bij de EZWb is gedaan. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2020 geweigerd appellant met ingang van 6 januari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 april 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts heeft hierbij geconcludeerd dat de in het kader van de EZWb geselecteerde functies passend zijn bij de beperkingen van appellant zoals die in de FML van 11 december 2019 zijn weergegeven.
GGZ E.J. van Toor van 17 juni 2020 geen aanleiding geeft appellant per datum in geding ongeschikt te achten voor de maatgevende arbeid. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat uit de vragenlijst van de ziekmelding per datum in geding blijkt van een normaal functioneren overdag met taken rond huis, zelfzorg, krant lezen en wandelen. Ook bij de beoordeling door de verzekeringsarts eind januari 2020 blijkt geen toename van psychische klachten of ernstig disfunctioneren. Appellant gebruikt incidenteel, bij paniek, oxazepam 10 milligram. De informatie van Van Toor is niet gericht op de situatie rond de datum in geding. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv, dat appellant op 6 januari 2020 in staat moet worden geacht tot het verrichten van de bij de EZWb geselecteerde functies. Het verzoek van appellant om een deskundige in te schakelen heeft de rechtbank afgewezen.
Van Toor blijkt dat de klachten van appellant als gevolg van een bipolaire stoornis type II sinds januari 2020 bij herhaling zijn verergerd en dat er meer stemmingswisselingen zijn met grotere verschillen ten opzichte van normaal door aanpassing van de dosering van de medicatie. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2020 is op een inzichtelijke wijze uiteengezet dat er rond de datum in geding (nog) geen duidelijke medicatie veranderingen plaats hadden gevonden. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 20 maart 2020 naar aanleiding van het spreekuurcontact van 29 januari 2020 beschreven dat appellant nog steeds contact heeft met Van Toor, de laatste keer was in december 2019, en de eerstvolgende afspraak zou zijn op 11 februari 2020. Appellant gebruikt bij paniekaanvallen oxazepam maar heeft dat de laatste weken niet meer hoeven gebruiken. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat uit de vragenlijst van de ziekmelding per datum in geding blijkt van een normaal functioneren overdag met taken rond huis, zelfzorg, krant lezen en wandelen. Voor het aannemen van meer of andere beperkingen dan ten tijde van de EZWb is daarom geen aanleiding. Hieruit volgt dat geen aanknopingspunten worden gezien om het oordeel, dat appellant per 6 januari 2020 de bij de EZWb geselecteerde functies kan verrichten, voor onjuist te houden.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.