ECLI:NL:CRVB:2022:2018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
22/944 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A.H. van Dalen - van Bekkum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om herziening wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken van gronden

Op 6 september 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/944 AOW. Verzoekster, woonachtig in Marokko, had een verzoek om herziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 13 november 2020. In deze procedure werd vastgesteld dat het griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Verzoekster was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft deze verplichting niet nagekomen. Daarnaast voldeed het ingediende beroepschrift niet aan de eisen, omdat het geen gronden bevatte. Verzoekster kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Gezien deze omstandigheden oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, wat betekent dat het verzoek om herziening niet verder in behandeling werd genomen. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen - van Bekkum, met J.E. Eikelenboom als griffier. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aan te tekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 september 2022
22/944 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 november 2020, 19/2350
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingediend van de door de Raad op 13 november 2020 tussen partijen gewezen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening van een uitspraak op het hoger beroep.
Bij brief van 30 maart 2022 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 3 mei 2022 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Krachtens artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening van een uitspraak op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 21 april 2022 is verzoekster in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Bij aangetekende brief van 23 mei 2022 is verzoekster nogmaals gewezen op de brief van 21 april 2022 en het hersteltermijn.
Verzoekster heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen - van Bekkum, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen - van Bekkum
(getekend) J.E. Eikelenboom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.