ECLI:NL:CRVB:2022:2031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20/3688 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag geweigerd, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn psychische problematiek, gehoorproblemen en COPD niet adequaat waren beoordeeld, overwogen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van de appellant.

De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de appellant in staat was om de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met R. van der Heide als griffier.

Uitspraak

20 3688 WIA

Datum uitspraak: 22 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2020, 19/5568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 2 februari 2022. Namens appellant is mr. Walker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen aanvullend te reageren op de medische gronden die in het aanvullende hoger beroepschrift naar voren zijn gebracht.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur personenvervoer voor 39,79 uur per week. Op 20 juni 2017 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 12 april 2019 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) van 25 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 7 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 18 juni 2019 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum 21,27%, dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport en een FML van 17 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 19 september 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien voor het aannemen van extra beperkingen in verband met de gehoorproblemen van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in verband hiermee een van de geduide functies laten vervallen. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierdoor niet gewijzigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderzoeken door de artsen van het Uwv zorgvuldig zijn geweest. Beide artsen hebben dossieronderzoek verricht en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Verder beschikten zij over informatie van de behandelend artsen (de huisarts, de KNO-arts en de orthopedisch chirurg). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat zij en de primaire arts bij psychisch onderzoek geen ernstige psychopathologie en geen stoornissen in de cognitieve functies hebben aangetroffen. Verder heeft deze verzekeringsarts erop gewezen dat appellant geen gerichte psychiatrisch behandeling ondergaat en geen medicatie gebruikt. Met betrekking tot de gehoorproblemen heeft deze verzekeringsarts te kennen gegeven dat er bij appellant weliswaar sprake is van gehoorvermindering, maar dat de geobjectiveerde bevindingen van de KNO-arts het door appellant geclaimde gehoorverlies niet kunnen verklaren. Zij wijst erop dat zij niettemin in verband met de gehoorvermindering in de aangepaste FML van 17 september 2019 een beperking op de aspecten ‘horen’ en ‘geluidsbelasting’ heeft aangenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aldus inzichtelijk en begrijpelijk heeft gemotiveerd hoe zij de beperkingen van appellant heeft vastgesteld en waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de psychische beperkingen van appellant en de beperkingen verband houdende met zijn gehoorproblemen zijn onderschat. Op de door appellant in beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 18 juni 2019 (lees: 23 april 2020) uitgebreid en gemotiveerd gereageerd. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar reactie gevolgd en geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 17 september 2019 vastgelegde beperkingen van appellant. Hiervan uitgaande moet appellant ook in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische problematiek, zijn gehoorproblemen en COPD meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Hierbij heeft appellant pagina’s uit zijn huisartsendossier overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2022 overgelegd. Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2022 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 juni 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen in de FML van 17 september 2019 wordt eveneens gevolgd. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken uit zijn huisartsendossier wordt hieraan nog het volgende toegevoegd.
4.4.
Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2022 en 14 juli 2022 toereikend toegelicht dat met de FML van 17 september 2019 voldoende tegemoet is gekomen aan de medische problematiek van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 januari 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat uit de door appellant ingebrachte informatie uit zijn huisartsendossier geen ander medisch toestandsbeeld rond de datum in geding naar voren komt dan al bekend was en al was meegenomen in de heroverweging. Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog nadere informatie bij de huisarts en de longarts van appellant opgevraagd in verband met diens gestelde COPD-klachten. In het rapport van 14 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat uit de ontvangen informatie geen medische gegevens naar voren zijn gekomen waarin medisch longafwijkingen passend bij een COPD geobjectiveerd zijn, niet op en rond de datum in geding en ook niet bij recent longonderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen in verband met longklachten van appellant. Appellant heeft deze bevindingen en dit standpunt niet meer betwist. Geen aanleiding bestaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in dit standpunt.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) R. van der Heide