ECLI:NL:CRVB:2022:2033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20/4511 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. De uitkering was beëindigd op basis van een medische beoordeling die stelde dat de appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht had besteed aan de slaapproblematiek van de appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.4511 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2020, 20/1167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 september 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machinebankmedewerker voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 27 juni 2016 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 26 september 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 22 mei 2017 heeft een Eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden, waarbij is vastgelegd dat appellant meer dan 35% arbeidsongeschikt is en de ZW-uitkering ongewijzigd is voortgezet.
1.2.
Appellant heeft op 8 maart 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In dat kader heeft op 3 mei 2018 een Toetsing Verbetering Belastbaarheid tweede ziektejaar (toetsing) plaatsgevonden, waarbij is besloten dat appellant per 6 april 2018 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Bij deze schatting is appellant op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2018 geschikt geacht voor de functies productiemedewerker
(SBC 111180), wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC 267050), inpakker (SBC 111190) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC 271130). Bij besluit van
3 mei 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 4 juni 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv ongegrond verklaard. Daartegen is geen beroep ingesteld. Bij een ander besluit van 3 mei 2018 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 25 juni 2018 niet in aanmerking komt voor een
WIA-uitkering, omdat hij niet gedurende 104 weken een ZW-uitkering heeft ontvangen.
1.3.
Op 13 maart 2019 heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld. Appellant is gezien door een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de FML van 9 april 2018 op grond waarvan appellant met ingang van 3 juni 2019 hersteld is gemeld.
1.4.
Appellant heeft zich op 18 september 2019 opnieuw ziek gemeld. In dat kader is appellant gezien door een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft op 28 oktober 2019 en op 6 december 2019 gerapporteerd en geconcludeerd dat appellant op 12 december 2019 geschikt was voor de eerder geselecteerde functies. Bij besluit van 6 december 2019 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 december 2019 beëindigd.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In dat kader heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien en op 21 februari 2020 gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Bij besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv, dat onder meer is gebaseerd op eigen onderzoek van de verzekeringsartsen en medische informatie van de behandelend sector, zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat en onvoldoende aanknopingspunten gezien voor het standpunt dat de verzekeringsarts ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 9 april 2018 voldoende gemotiveerd overwogen dat er, uitgaande van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’, geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 februari 2020 gemotiveerd toegelicht dat er geen medische gronden zijn die ertoe leiden dat appellant per datum in geding niet in staat is om fulltime psychisch en lichamelijk licht belastende arbeid te kunnen verrichten, dat er geen verminderde belastbaarheid is ten opzichte van 2018 en dat er geen nieuwe medische aandoening is waardoor alsnog een beperkte duurbelastbaarheid gerechtvaardigd zou zijn. De geduide functies zijn lichamelijk en mentaal licht belastend, zodat die de belastbaarheid van appellant per de datum in geding niet overschrijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 19 augustus 2020 geconcludeerd dat het feit dat de anamnese van de verzekeringsarts kort is en dat het dagverhaal summier is uitgevraagd geen verschil maakt, omdat de belastbaarheid wordt bepaald op basis van de medische anamnese en de bevindingen bij observatie van het onderzoek of in combinatie met de informatie van de curatieve sector voor zover nodig. Een dagverhaal kan ondersteunend zijn, maar dat dit niet is bepalend ter toetsing van consistentie en plausibiliteit.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Hij heeft daarbij benadrukt dat sprake is van een verstoord dag- en nachtritme. De verzekeringsartsen hebben daaraan te weinig aandacht besteed en ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aandacht heeft besteed aan de slaapproblematiek en het dagverhaal wat daarmee samenhangt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 augustus 2020 nog eens inzichtelijk toegelicht hoe deze aspecten bij de beoordeling zijn betrokken.
4.3.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.L.K. Dagmar