ECLI:NL:CRVB:2022:2040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door Uwv en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. J.G. van Ek, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 7 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/931. Het hoger beroep was gericht tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 29 maart 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellant heeft op 9 mei 2022 het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan zijn bezwaren. Tevens heeft appellant verzocht om een proceskostenvergoeding, waarop het Uwv geen bezwaar heeft gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het onderzoek gesloten. De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, omdat appellant redelijke kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep.
De proceskosten zijn begroot op € 3.359,-, bestaande uit kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2022.