ECLI:NL:CRVB:2022:2088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
22/273 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens voldoende medische grondslag en geschiktheid voor arbeid

Op 3 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 25 maart 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant per 3 februari 2020 geschikt geacht voor zijn werk en zijn ZW-uitkering beëindigd. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn paniekaanvallen waren toegenomen, waardoor hij niet meer in staat was om te werken.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geschiktheid van appellant voor zijn werk overtuigend was gemotiveerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat hij zijn stellingen niet met medische stukken had onderbouwd. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de paniekaanvallen op de datum in geding waren toegenomen en dat appellant zijn stelling over het gebruik van oxazepam niet had onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees erop dat appellant niet had aangetoond dat hij op de datum in geding arbeidsongeschikt was. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, met G.S.M. van Duinkerken als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.

Uitspraak

22.273 ZW

Datum uitspraak: 3 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2021, 20/2258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als taxichauffeur voor 40 uur per week tot 1 maart 2019. Hij heeft zich op 25 maart 2019 voor dit werk ziekgemeld met psychische klachten en schouderklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 31 januari 2020 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 3 februari 2020 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid als taxichauffeur. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2020 vastgesteld dat appellant per 3 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 april 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht en dat de geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat op de datum in geding sprake was van een toename van het aantal paniekaanvallen en dat er daarvoor een verwijzing naar Indigo is geweest. In zijn rapport van 22 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geschreven dat uit de verklaring van Indigo blijkt dat er geen ernstige toename van de paniekaanvallen was die tot een intensieve behandeling noopt. Appellant heeft enkele gesprekken gehad in februari, maart en juli 2020, waarna de behandeling is afgerond. Er waren in de thuissituatie wel spanningsbronnen die de paniekaanvallen deden toenemen, maar appellant was in staat deze paniekaanvallen te hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geen aanleiding gezien om de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding aan te passen. In beroep heeft appellant ook aangevoerd dat hij voor zijn paniekaanvallen medicijnen (oxazepam) gebruikt, waarbij het niet toegestaan is om auto te rijden binnen 16 uur na het innemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn nadere rapport van 14 september 2020 geschreven dat uit de informatie van appellant zelf volgt dat hij al vanaf 2015 oxazepam gebruikt en dat hij zijn werk steeds heeft kunnen verrichten ondanks de paniekaanvallen en het gebruik van de oxazepam. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er ook op dat bij regelmatig gebruik van oxazepam gewenning optreedt en dat bij inname na 16.00 uur en vóór het slapen gaan, zoals in het geval van appellant, het effect in 68 uur is afgenomen tot normaal. De rechtbank ziet geen redenen te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft bepaald dat hij op de datum in geding geschikt is voor zijn eigen werk. Er is sprake van een toename van de paniekaanvallen en daardoor is appellant niet geschikt voor zijn werk als taxi chauffeur. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is besloten nadere informatie hierover in te winnen. Uit die nader aangeleverde informatie blijkt dat er inderdaad sprake was van een toename van de paniekaanvallen. Het Uwv is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat appellant alsnog geschikt is voor zijn eigen werk. Nu de toename van de paniekaanvallen is komen vast te staan op datum in geding, kan enkel geconcludeerd worden dat appellant op datum in geding arbeidsongeschikt was voor zijn arbeid. Zoals al in de eerdere gronden van het beroep naar voren is gebracht, stelt appellant dat hij vanwege het gebruik van oxazepam geen auto mag rijden. Hierover zegt het Uwv dat er sprake is van gewenning omdat appellant regelmatig oxazepam gebruikt. Appellant voert hiertegen aan dat hij oxazepam alleen gebruikt op de dag dat er een aanval optreedt. Er is derhalve geen sprake is van gewenning en blijkens de toegestuurde bijsluiter mag hij na inname van oxazepam 16 uur niet autorijden. Ook dit leidt tot arbeidsongeschiktheid voor zijn arbeid conform artikel 19 lid 1 ZW.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn in essentie dezelfde gronden als hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank zoals zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Met betrekking tot de grond van appellant dat zijn paniekaanvallen zijn toegenomen en dat hij daardoor niet geschikt is voor zijn eigen werk, voegt de Raad hieraan toe dat appellant deze stelling in hoger beroep niet met medische stukken of anderszins heeft onderbouwd. Uit de eerder ingebrachte stukken blijkt niet dat er op de datum in geding sprake was van toename van paniekaanvallen.
4.4.
Met betrekking tot de grond van appellant dat hij vanwege het gebruik van oxazepam niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, overweegt de Raad dat appellant zijn stelling dat hij niet alleen ’s avonds maar ook op andere momenten van de dag oxazepam inneemt, niet nader heeft onderbouwd. Daarbij is deze stelling pas in hoger beroep voor het eerst naar voren gebracht en strookt deze niet met de eerdere verklaringen van appellant die dicht op de datum in geding zijn afgelegd.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) G.S.M. van Duinkerken