ECLI:NL:CRVB:2022:2088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens voldoende medische grondslag en geschiktheid voor arbeid
Op 3 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 25 maart 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant per 3 februari 2020 geschikt geacht voor zijn werk en zijn ZW-uitkering beëindigd. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn paniekaanvallen waren toegenomen, waardoor hij niet meer in staat was om te werken.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geschiktheid van appellant voor zijn werk overtuigend was gemotiveerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat hij zijn stellingen niet met medische stukken had onderbouwd. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de paniekaanvallen op de datum in geding waren toegenomen en dat appellant zijn stelling over het gebruik van oxazepam niet had onderbouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees erop dat appellant niet had aangetoond dat hij op de datum in geding arbeidsongeschikt was. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, met G.S.M. van Duinkerken als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.