ECLI:NL:CRVB:2022:2121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op basis van een huisbezoek vastgesteld dat de appellant niet woonde op het adres waar hij ingeschreven stond in de basisregistratie personen (brp). De minister had de studiefinanciering herzien naar de norm voor thuiswonende studenten en een bedrag van € 846,28 teruggevorderd.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek van de minister zorgvuldig was en dat de bevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat de appellant niet op het brp-adres woonde. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister voldoende bewijs had geleverd. Hij stelde dat er tijdens het huisbezoek wel degelijk persoonlijke spullen waren aangetroffen en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn verklaringen ongeloofwaardig waren.
De Raad oordeelde dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie van de minister. De Raad wees erop dat er tijdens het huisbezoek weinig tot geen persoonlijke spullen van de appellant waren aangetroffen en dat de verklaringen van de appellant inconsistent waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S.N. de Groot.