ECLI:NL:CRVB:2022:2130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 15 oktober 2015 met fysieke klachten uitgevallen is uit zijn werkzaamheden. Appellant heeft een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv is vastgesteld dat hij 73,05% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is later herzien naar 72,26% na bezwaar van appellant. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep ongegrond verklaarde.
De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben appellant onderzocht en geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn voor de fysieke klachten, waardoor de eerder aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn komen te vervallen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen ten onrechte zijn klachten als psychisch hebben gekarakteriseerd en dat er geen medische onderbouwing is voor het vervallen van de beperkingen. De Raad volgt echter de conclusie van de verzekeringsartsen dat er geen medisch substraat is voor de fysieke klachten en dat de arbeidsduurbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week, gerechtvaardigd is.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 5 oktober 2022.