ECLI:NL:CRVB:2022:2136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 12 oktober 2017 ziek meldde met lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar weigerde de uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen twijfel bestond aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat alle klachten van appellant, zowel psychisch als lichamelijk, waren meegenomen in de beoordeling. Appellant had geen medische onderbouwing voor zijn claims dat de verzekeringsartsen zijn klachten niet serieus hadden genomen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en dat er geen reden was om aan te nemen dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv vastgesteld.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht is.