Uitspraak
21 360 WAJONG
15 december 2020, 19/3270 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 9 maart 2000 een Wajong-uitkering ontvangt, had verzocht om zijn uitkering te mogen exporteren naar Polen. Dit verzoek werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het feit dat de aangevoerde redenen voor de verhuizing naar Polen niet als zwaarwegend werden beschouwd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast en dat de redenen van de appellant niet objectief en dwingend waren.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat er wel degelijk aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen, onder andere vanwege medische redenen voor zijn moeder om naar Polen te verhuizen. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De Raad volgde de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat de verhuizing van de moeder van de appellant voornamelijk op eigen keuze was gebaseerd, zonder dat er sprake was van een objectieve en dwingende noodzaak.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier.