ECLI:NL:CRVB:2022:2161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/360 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Wajong-uitkering export naar Polen en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 9 maart 2000 een Wajong-uitkering ontvangt, had verzocht om zijn uitkering te mogen exporteren naar Polen. Dit verzoek werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het feit dat de aangevoerde redenen voor de verhuizing naar Polen niet als zwaarwegend werden beschouwd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast en dat de redenen van de appellant niet objectief en dwingend waren.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat er wel degelijk aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen, onder andere vanwege medische redenen voor zijn moeder om naar Polen te verhuizen. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De Raad volgde de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat de verhuizing van de moeder van de appellant voornamelijk op eigen keuze was gebaseerd, zonder dat er sprake was van een objectieve en dwingende noodzaak.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier.

Uitspraak

21 360 WAJONG

Datum uitspraak: 6 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 december 2020, 19/3270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Chylinska, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2022. Appellant werd vertegenwoordigd door mr. Chylinska. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 9 maart 2000 een uitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 26 juni 2018 heeft appellant het Uwv verzocht zijn Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Polen. Hierbij heeft appellant vermeld dat hij voor zijn dagelijks noodzakelijke zorg afhankelijk is van zijn moeder en dat zijn moeder vanwege financiële redenen naar Polen gaat emigreren. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 4 oktober 2018 afgewezen.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 4 oktober 2018 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft het Uwv overwogen dat de redenen die appellant bij zijn verzoek van 26 juni 2018 heeft vermeld voor het gaan wonen in Polen, geen zwaarwegende redenen zijn zoals bedoeld in het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Besluit Beleidsregels). De financiële en medische redenen waarom de moeder van appellant in Polen wil gaan wonen zijn niet objectief en dwingend van aard, maar berusten in overwegende mate op een eigen keuze.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het exportverbod van de Wajong uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten de hardheidsclausule in het geval van appellant niet toe te passen. Volgens de rechtbank is niet gebleken van een objectieve en dwingende noodzaak voor de moeder van appellant om buiten Nederland te gaan wonen. De vraag of appellant voor zijn verzorging van zijn moeder afhankelijk is behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er wel aanleiding bestaat in zijn geval de hardheidsclausule toe te passen. Er is wel degelijk (ook) een medische noodzaak voor zijn moeder om in Polen te gaan wonen. In Polen is veel uitgebreider onderzoek verricht. Ook gaat het evident niet om enkel gevarieerdere behandelingen van een fysiotherapeut en het gebruik maken van een sanatorium, maar ook om nader onderzoek en controle bij een neurologische en orthopedische kliniek en periodieke controle in een cardiologische kliniek. Appellant is voor zijn verzorging afhankelijk van zijn moeder. Daarnaast moet hijzelf in Polen een medische behandeling ondergaan. Dat die noodzaak op de datum in geding ook al bestond, blijkt uit de ingebrachte verklaring van de psychiater van 21 oktober 2020.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van het tiende lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2.
In artikel 2 van het Besluit Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.3.
In de toelichting op het Besluit Beleidsregels is ten aanzien van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, aangegeven dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en niet in overwegende mate gebaseerd kunnen zijn op een eigen keuze. Verder is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en dat er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. Het Uwv beoordeelt de omstandigheden zoals die van toepassing zijn op het moment dat de appellant buiten Nederland gaat wonen.
4.4.
De Raad stelt voorop dat het bij een verzoek op voet van artikel 3:19, tiende lid, van de Wajong aan de betrokkene is om bij het verzoek dan wel uiterlijk in de bezwaarfase de feiten en omstandigheden naar voren te brengen waarop het verzoek berust. Appellant heeft aan zijn verzoek van 26 juni 2018 enkel feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die verband houden met een situatie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Beleidsregels. Appellant heeft pas in beroep de feitelijke grondslag van zijn verzoek uitgebreid met de stelling dat ook hijzelf in Polen een medische behandeling moet ondergaan. Deze feiten en omstandigheden heeft het Uwv niet bij de besluitvorming kunnen betrekken. Aan de beoordeling of bij appellant sprake is van een situatie als bedoeld artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit Beleidsregels komt de Raad dan ook niet toe.
4.5.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat de verhuizing van de moeder van appellant in overwegende mate op haar eigen keuze is gebaseerd, zonder dat sprake was van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe. Er is dan ook niet gebleken van een situatie zoals bedoeld in artikel 2, onder c, van het Besluit Beleidsregels. In dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad verder geen aanleiding te twijfelen aan het door het Uwv – bij monde van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – ingenomen standpunt dat er geen sprake is van een medische noodzaak voor de moeder van appellant om naar Polen te verhuizen.
4.5.2.
Ook anderszins zijn er geen omstandigheden die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. De omstandigheid dat appellant in Polen geen aanspraak kan maken op een uitkering is geen zwaarwegende reden om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Dit is immers een omstandigheid die niet alleen voor appellant geldt, maar voor het merendeel van de Wajong-gerechtigden die buiten Nederland gaan wonen. Appellant heeft aan zijn verzoek ook ten grondslag gelegd dat zijn moeder om financiële redenen naar Polen verhuist. Het zicht op een betere financiële positie buiten Nederland is geen reden van objectieve en dwingende aard om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar