ECLI:NL:CRVB:2022:2197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 895 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een elektrische binnenrolstoel in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, die sinds 2007 in aanmerking kwam voor verschillende rolstoelen, had een aanvraag ingediend voor de toekenning van een elektrische binnenrolstoel (Vela Blues) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had de aanvraag gedeeltelijk afgewezen en stelde dat de combinatie van een andere rolstoel (Permobil F5) en een opvouwbare handbewogen rolstoel voldoende zou zijn voor de zelfredzaamheid van appellante.

De Raad oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat de Permobil F5 in combinatie met de opvouwbare rolstoel een passende bijdrage zou leveren aan de zelfredzaamheid van appellante. De Raad baseerde zich op de medische situatie van appellante, die lijdt aan een reumatische aandoening en een groeistoornis, wat haar mobiliteit ernstig beperkt. De Raad concludeerde dat de Permobil F5 niet voldeed aan de noodzakelijke eisen voor langdurig gebruik binnenshuis en dat appellante met de huidige rolstoelen beter functioneerde.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard en het college opgedragen om de Vela Blues aan appellante in bruikleen te verstrekken. Tevens werd het college veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.336,- bedroegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015 en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van cliënten.

Uitspraak

21/895 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 januari 2021, 19/4070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 12 oktober 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.C.A. van Niftrik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – gedeeltelijk via beeldbellen en telefonisch – plaatsgevonden op 31 augustus 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Niftrik. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.C.J. Woltering.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1974, is beperkt in haar mobiliteit. In verband daarmee heeft het college van burgemeester en wethouders van Druten appellante vanaf 2007 in aanmerking gebracht voor een elektrische binnenrolstoel (Vela Blues), een elektrische binnenbuitenrolstoel (Permobil F5) en een opvouwbare handbewogen rolstoel.
1.2.
Op 8 oktober 2018 is appellante verhuisd naar een rolstoelgeschikte woning in [woonplaats]. In verband hiermee heeft appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag ingediend ter overname van bovengenoemde rolstoelen.
1.3.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 20 februari 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante gedeeltelijk afgewezen. Het college heeft de combinatie van de Permobil F5 en een opvouwbare handbewogen rolstoel passend geacht voor appellante en in bruikleen aan haar verstrekt. Het college heeft de eveneens door appellante gevraagde Vela Blues geweigerd. Wel mag appellante de Vela Blues feitelijk blijven gebruiken totdat deze bezwaar- en beroepsprocedure is afgerond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – voor zover van belang – geoordeeld dat met het verstrekken van de Permobil F5 en de opvouwbare handbewogen rolstoel een passende bijdrage is geleverd aan de zelfredzaamheid en/of participatie van appellante. Uit het advies van Oreon van 1 oktober 2020 blijkt dat de ergonomische geschiktheid van de Permobil F5 voor appellante voldoende is onderzocht. De adviseur van Oreon heeft daarvoor in kaart gebracht wat de medische situatie van appellante is en aan welke voorwaarden de elektrische rolstoel moet voldoen. De Permobil F5 voldoet aan deze voorwaarden. Verder volgt uit een onderzoeksverslag van het sociaal wijkteam van 26 maart 2019 dat de woning van appellante met de Permobil F5 doorgankelijk is. Tijdens het huisbezoek van de ergonomisch adviseur van Oreon heeft appellante bovendien laten zien hoe zij zich in huis met de Permobil F5 verplaatst en toen is gebleken dat appellante in de slaap en badkamer voldoende kan manoeuvreren. De rechtbank heeft in het door appellante ingebrachte onderzoek van JPH Consult van 21 september 2020 geen aanleiding gezien om daaraan te twijfelen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat gelet op haar aandoeningen en beperkingen de Permobil F5 niet over de noodzakelijke kwaliteiten voor langdurig gebruik binnenshuis beschikt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een aanvullend rapport van JPH Consult van 8 juni 2021 overgelegd, waaruit volgt dat de Permobil F5 diverse aanpassingen behoeft om in combinatie met de opvouwbare handbewogen rolstoel een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van appellante. Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij door de afmetingen van de Permobil F5 onvoldoende in staat is om zich in de woning adequaat voort te bewegen en dat onvoldoende ruimte resteert voor ADL-hulp.
3.2.
Het college heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van Argonaut van 14 oktober 2021 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover van belang, dat het college bij een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning onderzoek doet naar de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
4.2.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. In het vijfde lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
4.3.
Gelet op de omstandigheden en mogelijkheden van appellante heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Permobil F5 in combinatie met de opvouwbare handbewogen rolstoel een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en/of participatie van appellante als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Het volgende is in dat verband van belang.
4.4.
Appellante is sinds jonge leeftijd bekend met een reumatische aandoening waarmee mobiliteitsbeperkingen, gewrichtsdeformaties, pijnklachten en een verminderde inspanningstolerantie gepaard gaan. Appellante heeft tevens een groeistoornis met een beperkte reikwijdte van haar armen tot gevolg. Appellante heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij binnenshuis grote delen van de dag in de Vela Blues zit. Deze rolstoel is voor haar op maat gemaakt zodat zij er langere tijd in kan zitten zonder snelle toename van haar pijnklachten. Bovendien kan zij zich op die manier zonder – voor haar zeer inspannende – transfers relatief eenvoudig in huis bewegen en zoveel mogelijk handelingen zelfstandig verrichten. In de Permobil F5 ervaart appellante sneller een toename van haar pijnklachten. Bovendien leidt de omvang van de Permobil F5, in combinatie met de beperkte reikwijdte van appellante, ertoe dat zij vanuit de Permobil F5 minder handelingen aan tafel en aan de wastafel zelfstandig kan verrichten.
4.5.
In het rapport van JPH Consult van 8 juni 2021 staat vermeld dat enkel de huidige Permobil F5, zonder aanpassingen op het punt van zitcomfort, voor appellante niet afdoende is, omdat de zitondersteuning niet voldoende is aangepast aan de noodzakelijke behoefte van appellante. Het college heeft deze vaststelling niet bestreden, maar aangeboden een aantal aanpassingen aan te brengen aan de Permobil F5. Appellante heeft dit aanbod van de hand gewezen omdat zij zich, met een aangepaste Permobil F5 maar zonder de Vela Blues, onvoldoende ondersteund voelt.
4.6.
Wat in 4.5 is overwogen betekent in ieder geval dat appellante met de Permobil F5 in zijn huidige vorm, in combinatie met de opvouwbare handrolstoel, onvoldoende wordt ondersteund, zodat deze voorziening niet passend is. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Ook het bestreden besluit moet worden vernietigd. Vervolgens moet worden bezien of de Raad zelf in de zaak kan voorzien. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
4.7.
In verband met haar ernstige beperkingen heeft appellante sinds 2007 de beschikking over een Vela Blues, een Permobil F5 en een opvouwbare handbewogen rolstoel. Met de combinatie van deze drie rolstoelen heeft appellante tot op heden relatief goed kunnen functioneren. De door het college voorgestane aanpassing van de Permobil F5 zou er in combinatie met het niet langer verstrekken van de Vela Blues nog steeds toe leiden dat appellante minder mobiel en minder zelfstandig zou worden dan zij tot op heden is. Bovendien zouden voor de aanpassing kosten moeten worden gemaakt, terwijl de op maat gemaakte rolstoel die appellante reeds langdurig in gebruik heeft en graag wil behouden, buiten gebruik zou worden gesteld. Gelet op dit geheel van omstandigheden zal de Raad zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 20 februari 2019 te herroepen voor zover het college daarin geen Vela Blues in bruikleen aan appellante heeft verstrekt, en te bepalen dat aan appellante, naast de Permobil F5 en de opvouwbare binnenrolstoel, een elektrische binnenrolstoel Vela Blues wordt verstrekt.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep van appellante slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien zoals verwoord onder 4.7.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante. Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 1.518,- in beroep en € 1.518,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 300,- voor het onderzoek van een deskundige, in totaal € 3.336,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 juni 2019;
  • herroept de besluiten van 20 februari 2019 voor zover daarin geen elektrische binnenrolstoel (Vela Blues) in bruikleen aan appellante is verstrekt en bepaalt dat deze rolstoel aan appellante wordt verstrekt;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.336,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van D. Al- Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.