ECLI:NL:CRVB:2022:22
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op startperiode en vrij te laten uren onder de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had eerder een Werkloosheidswet (WW)-uitkering ontvangen, maar het Uwv had deze ingetrokken omdat zijn voormalige werkgever het loon doorbetaalde terwijl appellant vrijgesteld was van werkzaamheden. Appellant verzocht om een startperiode als zelfstandige en om vrijstelling van gewerkte uren, maar het Uwv weigerde dit. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant geen recht had op de startperiode, omdat hij al als zelfstandige werkte voordat hij de WW-uitkering ontving. De rechtbank bevestigde dat de intrekking van de WW-uitkering niet aan het Uwv te wijten was, maar aan de keuze van appellant om een civielrechtelijke procedure te voeren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.