ECLI:NL:CRVB:2022:2235
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand met betrekking tot stortingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 29 maart 2014 bijstand ontvangt, heeft in het kader van een heronderzoek bankafschriften moeten overleggen. Hieruit bleek dat er in de periode van 20 februari 2018 tot en met 22 januari 2019 contante bedragen op zijn rekening waren gestort, in totaal € 5.100,-. De appellant heeft verklaard dat deze bedragen afkomstig waren van vrienden die hem hielpen met het betalen van boetes die door hun toedoen waren ontstaan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft echter de stortingen als inkomsten aangemerkt, omdat de appellant deze niet had gemeld, en heeft de bijstand herzien en een terugvordering ingesteld van € 4.852,12. Daarnaast is er een boete van € 1.260,- opgelegd, die later door de rechtbank is verlaagd naar € 630,-.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de stortingen en de betalingen aan het CJIB. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad concludeert dat het college terecht de stortingen als inkomsten heeft aangemerkt en dat de opgelegde boete passend is. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.