ECLI:NL:CRVB:2022:2240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
18/133 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard; WGA-uitkering ongewijzigd voortgezet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een WGA-uitkering ontving. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin haar bezwaar tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering ongegrond was verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in een gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 oktober 2021 de WGA-uitkering van appellante per 22 juni 2016 ongewijzigd heeft voortgezet, wat betekent dat de eerdere beëindiging ten onrechte was. Appellante heeft zich kunnen verenigen met deze beslissing, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Daarnaast heeft werkgeefster, die niet was vertegenwoordigd tijdens de zitting, bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv. De Raad heeft ook dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing van 21 maart 2022 volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van werkgeefster. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van zowel appellante als werkgeefster, en heeft bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

18.133 WIA, 21/4447 WIA

Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
24 november 2017, 16/3009 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Karharman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Karharman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Werkgeefster heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en vragen gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst ingediend. Appellante heeft daarop gereageerd.
De Raad heeft verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 29 juli 2021 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 12 oktober 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Werkgeefster heeft hiertegen gronden aangevoerd.
Het Uwv heeft op 21 maart 2022 opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante ontving vanaf 29 november 2012 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 21 april 2016 de WGA-uitkering beëindigd per 22 juni 2016, op de grond dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 4 november 2016 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 4 november 2016 ongegrond verklaard.
2. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 12 oktober 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 april 2016 alsnog gegrond is verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 22 juni
2016 vastgesteld op 80 tot 100%, wat betekent dat de WGA-uitkering ten onrechte is beëindigd. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met deze gewijzigde beslissing op bezwaar.
3. Werkgeefster heeft in reactie op de gewijzigde beslissing op bezwaar naar voren gebracht dat het Uwv ten onrechte niet heeft beoordeeld of appellante in aanmerking zou moeten komen voor een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Op 21 maart 2022 heeft het Uwv opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin per 22 juni 2016 een IVA-uitkering aan appellante is toegekend.
4. Werkgeefster kan zich verenigen met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 21 maart 2022.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het hoger beroep van appellante
6. In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 oktober 2021 is de WGA-uitkering van appellante per 22 juni 2016 ongewijzigd voortgezet. Hiermee is, zoals ook door haar is bevestigd, volledig tegemoet gekomen aan het hoger beroep van appellante. Dit hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
7. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 3.036,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en viermaal een halve punt voor het desgevraagd verstrekken van schriftelijke inlichtingen), in totaal € 4.554,-voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Ten aanzien van het beroep van werkgeefster
8. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt werkgeefster geacht van rechtswege beroep te hebben ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 12 oktober 2021. Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 21 maart 2022 is volledig aan dit beroep tegemoet gekomen. Het beroep van werkgeefster tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 oktober 2021 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
9. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werkgeefster. Deze kosten worden begroot op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Van door het Uwv aan werkgeefster te vergoeden griffierecht is geen sprake, omdat van werkgeefster geen griffierecht is geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van werkgeefster tegen de beslissing op bezwaar van 12 oktober 2021 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.554,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkgeefster tot een bedrag van € 759,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.X.R. Yi