ECLI:NL:CRVB:2022:2241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
19/4412 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medisch onderzoek

Op 19 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1985, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij door medische omstandigheden, waaronder een amputatie en de diagnose postpoliosyndroom, niet in staat was om te werken. Het Uwv voerde een medisch onderzoek uit en concludeerde dat appellant over arbeidsvermogen beschikte, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat appellant in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv over het arbeidsvermogen van appellant.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna arbeidsvermogen had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19.4412 WAJONG

Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 september 2019, 18/8339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.F. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grégoire. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen te reageren op een door het Uwv in hoger beroep overgelegd rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Appellant heeft in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nader stuk ingebracht. Het Uwv heeft hierop gereageerd onder overlegging van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1985, heeft met een door het Uwv op 23 maart 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat
appellante in zijn jonge jeugd waarschijnlijk polio heeft gehad waardoor zijn rechter onderlichaam niet goed is ontwikkeld. Rond zijn zeventiende verjaardag is zijn rechter onderbeen vanaf de knie geamputeerd en heeft hij een prothese gekregen. In april 2019 is bij appellant de diagnose postpoliosyndroom vastgesteld.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat hij tenminste een uur aaneengesloten kan werken. Appellant is aangewezen op overwegend zittende en fysiek lichte arbeid. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat hij een taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten De arbeidsdeskundige heeft de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat’ (taaknummer 1701) geselecteerd. Bij besluit van 4 mei 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 mei 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2018 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2018 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de verzekeringsarts van oordeel dat appellant ten minste een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de medische informatie geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat hij niet een uur aaneengesloten kan zitten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de conclusie van de arbeidsdeskundige onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naast de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat’ de taak ‘invoeren van gegevens’ (taaknummer 1601) geselecteerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het Uwv dat appellant arbeidsvermogen had op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door appellant in beroep overgelegde medische informatie niet blijkt dat hij niet een uur aaneengesloten kan werken of niet vier uur per dag belastbaar is voor arbeid. Ook heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Dat appellant regelmatig moet gaan verzitten en soms ook staan, zoals hij heeft gesteld, maakt de voor appellant geselecteerde taken naar het oordeel van de rechtbank niet ongeschikt. De stelling van appellant dat hij nog nooit met een computer heeft gewerkt, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de taak ‘invoeren van gegevens’.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Deze komen erop neer dat appellant betwist dat hij over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft nooit gewerkt en het Uwv heeft volgens appellant onvoldoende gemotiveerd waarom hij over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Ook is appellant vanwege zijn lichamelijke beperkingen niet in staat om ten minste een uur aaneengesloten te werken en is hij niet ten minste vier uur per dag belastbaar. Langdurig zitten is voor appellant pijnlijk en daarom moet hij voortdurend van houding veranderen en soms ook staan om de pijn te verlichten. Aangezien het in beide geselecteerde taken gaat om zittend werk, acht appellant deze taken niet passend. Daarbij gaat het volgens appellant in de taak ‘plaatsen onderdelen op een printplaat’ ook om geconcentreerd en secuur werk. Dit acht appellant niet mogelijk als hij voortdurend van houding moet wisselen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn fysieke belastbaarheid heeft overschat, heeft appellant in hoger beroep brieven van
een revalidatiearts overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2020 overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de door appellant in beroep overgelegde medische stukken geen aanleiding geven voor een ander standpunt.
3.3.
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting op 6 oktober 2021 heeft appellant een brief van 25 november 2021 van een revalidatiearts ingebracht in reactie op het rapport van
27 februari 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierop heeft het Uwv gereageerd onder overlegging van een rapport van 4 maart 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd op de grond dat hij arbeidsvermogen had op 5 augustus 2003, de dag dat hij achttien jaar is geworden, en ook in de vijf jaren na zijn achttiende verjaardag.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft niet onderbouwd om welke redenen het oordeel van de rechtbank onjuist is. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt hieraan het volgende toegevoegd.
4.4.1.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte brieven van een revalidatiearts geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De informatie in de brief van 21 augustus 2019 ziet niet op de situatie van appellant in de te beoordelen periode van
5 augustus 2003 tot 5 augustus 2008 en werpt hierop ook geen nieuw licht. De revalidatiearts heeft vermeld dat het naar zijn mening zeer waarschijnlijk is dat appellant al in 1999 een scoliose had, zoals eerst is vastgesteld bij lichamelijk onderzoek door dezelfde revalidatiearts op 10 mei 2019. Daarbij heeft de revalidatiearts erop gewezen dat appellant in 1999 een beenlengteverschil had van ruim tien centimeter. Hierdoor treedt er volgens de revalidatiearts bij het staan als gevolg van de bekkenscheefstand ter compensatie een scoliose op. In een rapport van 4 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat het aanzienlijke beenlengteverschil waarnaar de revalidatiearts heeft verwezen, niet meer aanwezig was in 2003, het jaar waarin appellant achttien jaar is geworden, aangezien appellant in 2002 een prothese heeft gekregen. Gelet hierop is de aannemelijke scoliose uit 1999 volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van invloed op de vaststelling dat appellant een uur aaneengesloten kan werken en vier uur per dag belastbaar is. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.2.
Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De geselecteerde taken betreffen fysiek licht en zittend werk. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de omstandigheid dat appellant regelmatig moet gaan verzitten en soms ook staan, niet maakt dat deze taken niet geschikt zijn voor appellant.
4.5.
Uit 4.1.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) G.S.M. van Duinkerken