ECLI:NL:CRVB:2022:2266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 4354 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht toegepaste kortingen op overbruggingsuitkering en AOW-pensioen na emigratie naar de Filipijnen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 2013 naar de Filipijnen is geëmigreerd, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die kortingen had toegepast op zijn overbruggingsuitkering en AOW-ouderdomspensioen. De Svb had een korting van 12% op de overbruggingsuitkering en 14% op het ouderdomspensioen toegepast, omdat de appellant sinds zijn emigratie niet meer verzekerd was voor de AOW en zich niet tijdig had aangemeld voor een vrijwillige verzekering.

De Raad oordeelde dat de kortingen terecht waren toegepast. De appellant had gesteld dat hij over de jaren 2015 tot en met 2020 premies voor de AOW had afgedragen, maar de Raad benadrukte dat premiebetaling niet automatisch leidt tot verzekering. De Raad bevestigde dat de appellant na zijn emigratie geen ingezetene meer was en dus niet verzekerd was voor de AOW. De Raad wees ook op de mogelijkheid voor de appellant om eventueel onterecht afgedragen premies terug te vragen van de belastingdienst.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

21.4354 AOW

Datum uitspraak: 13 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2021, 20/5631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Filipijnen (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2022. Appellant heeft via videobellen deelgenomen aan de zitting. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1954, is op 19 februari 2013 naar de Filipijnen geëmigreerd.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft de Svb voor 20 juli 2019 tot 20 november 2020 een overbruggingsuitkering op grond van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) aan appellant toegekend. Daarbij is een korting van 12% op de OBR toegepast.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft de Svb aan appellant vanaf 20 november 2020 aan appellant een ouderdomspensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij is een korting van 14% op het ouderdomspensioen toegepast.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb de onder 1.2 en 1.3 vermelde besluiten gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant van 19 februari 2013 tot en met 19 november 2020 niet verzekerd was voor de AOW en van 19 februari 2013 tot 20 juli 2019 niet voor de OBR.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, evenals in beroep, gesteld dat hij over 2015 tot en met 2020 premies voor de AOW heeft afgedragen over zijn inkomsten uit Nederland. Daarom zou hij over die periode ten onrechte niet verzekerd zijn geacht. Ter onderbouwing van deze stellingname heeft appellant verwezen naar door hem overgelegde aangiftes voor de inkomstenbelasting. Verder heeft appellant opnieuw aangevoerd dat ook over 1967 tot en met 1970 premies voor hem zijn afgedragen en heeft hij een beroep gedaan op de mensenrechten.
3.2.
De Svb heeft in hoger beroep herinnerd aan artikel 7a van de AOW en herhaald dat appellant na zijn emigratie niet meer verzekerd is geweest voor de AOW en de OBR.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant verworpen op basis van overwegingen die de Raad in hoofdlijnen onderschrijft. Sinds zijn emigratie naar de Filipijnen is appellant geen ingezetene meer en is hij dus niet langer verzekerd geweest voor de AOW. Hij heeft zich niet tijdig aangemeld voor een vrijwillige verzekering voor de AOW.
4.2.
Appellant heeft gesteld dat hij over 2015 tot en met 2020 premies voor de AOW heeft afgedragen over zijn inkomsten uit Nederland en dat hij om die reden verzekerd is geweest voor de AOW. Deze stelling heeft hij onderbouwd met belastingaangiftes. Wat er ook zij van de vraag of uit de aangiftes blijkt dat premie ingevolge de AOW verschuldigd is en de vraag of de belastingdienst deze aangifte heeft gevolgd, is het zo dat premiebetaling niet leidt tot verzekering. Een eventuele afdracht van premie ingevolge de AOW kan niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4.3.
Indien appellant na zijn emigratie werkelijk premies voor de AOW heeft afgedragen, kan hij deze mogelijk terugkrijgen van de belastingdienst. Als appellant ten onrechte afgedragen premies door het tijdsverloop niet meer van de belastingdienst kan terugkrijgen, kan hij de Svb vragen om hem – over de periodes waarover de betreffende premies zijn afgedragen – alsnog vrijwillig verzekerd te achten voor de AOW op grond van het zogenoemde poprawabeleid.
4.4.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij de jaren 1967 tot en met 1970 premie AOW heeft afgedragen wijst de Raad er op dat van deze jaren alleen het tijdvak vanaf 20 juli 1969 en vanaf 20 november 1970 relevant is voor de OBR respectievelijk het ouderdomspensioen. De Svb heeft appellant vanaf die data verzekerd geacht.
4.5.
Voor zover appellant met zijn beroep op de mensenrechten heeft beoogd een beroep te doen op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt de Raad dat niet gebleken is dat appellant een onevenredig zware last moet dragen door onverkorte toepassing van de wettelijke regeling, zoals die tegenwoordig luidt.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.