ECLI:NL:CRVB:2022:2268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 555 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten in verband met een verhuizing, waaronder inrichtingskosten en de kosten voor de eerste maand huur. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de verhuizing niet noodzakelijk was. De afwijzingen zijn gehandhaafd in besluiten van 17 september 2020 en 28 oktober 2020. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de verhuizing noodzakelijk was en dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken van een noodzakelijke verhuizing, waardoor de kosten die voortvloeiden uit deze verhuizing ook niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt. Appellante had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten aanzetten tot het verlenen van bijzondere bijstand. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van appellante, zoals betere voorzieningen voor haar scootmobiel en overlast van buren, onvoldoende waren om de noodzaak van de verhuizing te onderbouwen.

De Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank en voegt eraan toe dat appellante ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat het college gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Het college heeft toegelicht dat er in zijn beleid geen onderscheid wordt gemaakt naar specifieke groepen en dat elke aanvraag afzonderlijk wordt beoordeeld op basis van de voorwaarden. Het hoger beroep van appellante is derhalve afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.555 PW-PV, 21/556 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2021, 20/4979 en 20/5838 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: Y.S.S. Fatni
Partijen zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten in verband met een verhuizing, namelijk inrichtingskosten en de kosten voor de eerste maand huur. Het college heeft deze aanvragen afgewezen. Bij de besluiten van 17 september 2020 en 28 oktober 2020 heeft het college de afwijzingen gehandhaafd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de verhuizing niet noodzakelijk was.
2. Appellante heeft in hoger beroep de beroepsgrond herhaald dat de verhuizing noodzakelijk was en dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In het geval van appellante is niet gebleken van een noodzakelijke verhuizing, zodat ook de uit deze verhuizing voortvloeiende kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college desondanks bijzondere bijstand had moeten verlenen is evenmin gebleken. Dat de nieuwe woning over betere voorzieningen voor de scootmobiel beschikt en dat appellante in haar oude woning overlast had van haar buren, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake was van een (plotseling) noodzakelijke verhuizing. Appellante heeft niet betwist dat haar oude woning over voldoende voorzieningen voor haar scootmobiel beschikte en zij heeft haar stelling over de burenoverlast niet concreet onderbouwd. De enkele stelling dat de flat werd bewoond door criminelen en psychiatrische patiënten is daartoe onvoldoende.
Anders dan appellante meent, rust de bewijslast dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel niet op het college maar op appellante. Appellante heeft niet vermeld in welke concrete gelijke gevallen het college wel bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten heeft verleend.
4. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellante ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat door het college gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Het college heeft schriftelijk toegelicht dat in zijn beleid geen onderscheid wordt gemaakt naar specifieke groepen en dat bij iedere aanvraag afzonderlijk wordt beoordeeld of er wordt voldaan aan de voorwaarden.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) K.M.P. Jacobs