ECLI:NL:CRVB:2022:2268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten in verband met een verhuizing, waaronder inrichtingskosten en de kosten voor de eerste maand huur. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de verhuizing niet noodzakelijk was. De afwijzingen zijn gehandhaafd in besluiten van 17 september 2020 en 28 oktober 2020. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de verhuizing noodzakelijk was en dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken van een noodzakelijke verhuizing, waardoor de kosten die voortvloeiden uit deze verhuizing ook niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt. Appellante had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten aanzetten tot het verlenen van bijzondere bijstand. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van appellante, zoals betere voorzieningen voor haar scootmobiel en overlast van buren, onvoldoende waren om de noodzaak van de verhuizing te onderbouwen.
De Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank en voegt eraan toe dat appellante ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat het college gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Het college heeft toegelicht dat er in zijn beleid geen onderscheid wordt gemaakt naar specifieke groepen en dat elke aanvraag afzonderlijk wordt beoordeeld op basis van de voorwaarden. Het hoger beroep van appellante is derhalve afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.